Column

SMOELENBOEK


Zo noemden ze dat toch, nietwaar? Zo’n jaarboek waarin iedereen stond met zijn foto en een beetje persoonlijke informatie? Een afstudeercadeau in sommige scholen, vaak Amerikaanse, maar het moet een Vlaams equivalent hebben, want ‘smoelenboek’ is nu niet meteen Standaard Amerikaans. Heet het daar niet Facebook?

Ik heb ook een profieltje. Op de digitale versie van Facebook, natuurlijk. Onverwacht misschien, voor iemand die niet zo forum-achtig is aangelegd. Nogal wat mensen vinden het gek van mij. Dat mag best. Ik vind Facebook leuk. Nooit gedacht dat ik op een dag zoveel vrienden zou hebben. Wat ben ik plots populair.
Nee, Vanlierde, even realistisch. Je was nooit populair en de kans dat je dat wordt, is ongeveer even groot als de kans dat België ooit een Wereldbeker Voetbal wint.

In het middelbaar was ik zes jaar lang het tegenovergestelde van populair. Dat had ik zeker voor een stuk aan mijzelf te danken, hoewel niet met opzet. Laat ons zeggen dat een groengeschubd mannetje van anderhalve meter hoog dat met een hoog metalig stemmetje verklaarde dat het van Mars kwam zich waarschijnlijk beter zou geïntegreerd hebben bij mijn leeftijdsgenoten dan ik toen.
Toen ik als elfjarige aankwam in mijn middelbare school (geboren op het einde van het jaar, dus altijd bij de jongsten), sprak ik een pijnlijk helder Algemeen Nederlands met Hollandse invloeden. Ik was slim, beleefd en kinderlijk naïef. Ik verstond geen schuine moppen, kende geen schuttingtaal, vond mijn ouders lieve mensen en luisterde graag naar Italiaanse popliedjes. Ik kwam van een andere stad en werd elke ochtend door mijn moeder aan de schoolpoort afgezet met de auto. Zoals ik al zei: een Marsmannetje was er niets tegen.
Zes jaar van open of verdoken pesterijen volgden. Als verdediging ontwikkelde ik, zoals zoveel onzekere mensen, een pose van meerderwaardigheid. Niet helemaal onterecht ook, ik was geen opgeblazen ballon zonder inhoud. Ik haalde goede punten, ik zat bij veel leerkrachten in de bovenste lade, ik hielp mee aan misvieringen en proclamaties, speelde muziek, toneel, engageerde mij voor van alles en nog wat op school. Ik was oprecht geïnteresseerd in de lessen en probeerde het goede te zien in elke leerkracht. Mijn school reikte prijzen uit aan afstuderende leerlingen, en toen het mijn beurt was, kreeg ik de prijs voor Meest Verdienstelijke Leerling.
Daartegenover stond onbegrip bij mijn klasgenoten, uitsluiting, geniepige toestanden. Ik ga hier niet met stenen beginnen gooien. Ik word nu zelf als leerkracht vaak genoeg geconfronteerd met pestsituaties. Ik kan me herkennen in sommige slachtoffers, maar ik zie ook heel duidelijk waar ze soms in de fout gaan of onbewust nog meer onbegrip uitlokken. Dat was bij mij ook zo. Leren begrijpen hoe een ander denkt en voelt, is niet evident, en al helemaal niet als die ander jou (naar jouw aanvoelen volstrekt ten onrechte) juist heeft uitgemaakt voor rotte vis.
Ik kan dat beter, nu. Ik kan naar dat Marsmeisje van twintig jaar geleden kijken en denken: jij maakte het jezelf ook niet gemakkelijk. Altijd zo ernstig, zo deftig, zo godvergeven braaf. En nuffig, zonder het zelf te beseffen.

Ik ben een paar van die oude klasgenoten tegengekomen op Facebook. Heb er een paar gezocht, ook. Grappig hoe mensen vaak weinig veranderen. We zijn nu allemaal ouder, en wijzer. Of niet? Wat denken ze, als ze een vriendenaanvraag zien binnenlopen met mijn naam en foto eraan vast? Herkennen ze mij? Denken ze: potverdorie, van onder welke steen komt dat mens opeens gekropen?
Misschien wel. Misschien ook niet. Ik wil ze allemaal gewoon even zeggen: tijd heelt veel wonden. Ik vind sommige dingen nog steeds jammer, en ik vrees dat ik bij een aantal bekenden wel nooit in die goeie oude bovenste lade zal liggen. Maar ik heb geen rancune. Het leven is te kort om kwaad te blijven op jezelf, omdat je niet beter kon, of op anderen, omdat zij dat ook niet konden.
Eén van die oude klasgenoten heeft tegenwoordig een café in de stad waar ik werk. Misschien moet ik daar maar eens een glas gaan drinken. Op de goeie ouwe tijd.


10/09/20109



SAMENHANG


Er is iets wat mij al langer hindert. Het heeft te maken met de recente digitale evoluties in muziekland.
Wacht even! Noem mij nog geen dinosauriër, holbewoner, behoudsgezinde grijze muis. Schort uw mening een ogenblikje op en sta me toe om mijn hinder toe te lichten.

Akkoord. Ik geef toe dat ik nu en dan conservatieve trekjes vertoon (waar zijn cd’s goed voor, dacht ik als vijftienjarige, casettes werken toch ook prima?), maar dit heeft nu eens niets te maken met verhitte tirades tegen het Monster Technologie dat alles op zijn weg neermaait.
Akkoord. Ik pleit ook schuldig aan het koesteren van het idee het niet per se goed is dat de technologische revoluties alsmaar sneller gaan. Een mens komt al eens in ademnood door zoveel spitstechnologie op kruissnelheid.

Maar. Eigenlijk heb ik mij al lang verzoend met de digitale vooruitgang, en sommige toepassingen zijn ook best handig. Tekstverwerking, mijn beste vriend. Foto’s en fotobewerking. Muziek beluisteren op de computer (om het even niet over illegale downloads te hebben – maar hier pleit ik toch niet té schuldig …), filmpje kijken (best handig in dit TV-loze gezin), een steeds maar groeiende databank van oud en nieuw materiaal, gekoesterde klassiekers naast nagelnieuw spul, een privébibliotheek die geen mens meer in een gewone kast gepropt zou krijgen ...
Stop. Hier is het. Mijn bezwaar, mijn hindernis.

Ik kijk mijn woonkamer rond. Een aardige boekenkast, hoewel niet zo érg groot voor een schrijver. (Dat komt omdat ik ook wel eens boeken wegdoe, ik beken. Als ik ze al jaren niet meer gelezen heb en weet dat ik ze ook niet meer zal herlezen, als ze een miskoop waren, of een cadeau van een goedbedoelende maar mij totaal verkeerd inschattende kennis. Pure verzamelwoede vind ik niet constructief. Maar ik loop op mijn punt vooruit.)
Ik draai de camera wat verder mijn woonkamer rond. Een kast vol cd’s. Jawel, een hele kast. Ik stam natuurlijk nog uit de generatie die kwam na die van de lp’s en de cassettes, de laatste met muziek op een concreet-materiële in plaats van digitale drager. Nog geen downloads en i-pods voor mij en mijn leeftijdgenoten op het moment dat muziek zo’n bepalend deel uitmaakt van de puberende zoektocht naar identiteit. Veel cd’s dus.

Laatst hadden mijn man en ik zijn broer op bezoek voor een etentje. De man is nu en dan in België voor zijn werk. Hij houdt van Belgische muziek, en we haalden onze meest recente vondsten en aankopen boven. Even kopiëren, zei hij. Even opslaan op stick, i-pod, smartphone, ik weet het niet meer. Lach gerust, informatica-adepten, ik ben er geen, zoveel mag duidelijk zijn.
Toen snapte ik het. Waarom ik dat niet leuk vind, dat snelle kopiëren en uitwisselen van muziek. Waarom ik eigenlijk iets heb tegen digitale bibliotheken tout court.
De verzamelwoede en de digitale tegemoetkomingen aan de muzikale grande bouffe gaan ten koste van het verhaal.

Het verhaal?

Wij hebben al jaren een autoradio met cassettespeler. Die autoradio is, net als de auto zelf, binnen afzienbare tijd aan vervanging toe. Welke wagen het wordt, is nog niet helemaal duidelijk. Maar het lot van de radio staat vast. Het wordt er dan gegarandeerd eentje met cd-speler, of met een ingang voor mp3’tjes. En ik zal heimwee hebben naar mijn krakende cassettes.
Maar niet uit nostalgie, eigenlijk. U moet weten dat ik zelden hele cd’s kopieerde naar zo’n cassette. Ik maakte een verhaal, zorgvuldig gecomponeerd, met werk van minstens vijf verschillende artiesten door elkaar. Ze contrasteerden, ze versterkten en verdiepten elkaar. Ik borduurde een verhaal met de teksten en melodieën van anderen.
Dat vind ik een volstrekt logisch gevolg van het feit dat veel platen van de originele muzikanten op hun beurt een verhaal vertellen. Zo’n plaat kan een heel eigen karakter hebben, dat je niet terugvindt op een volgend of vorig album. Soms zijn ze rond een thema opgebouwd, soms geschreven naar aanleiding van een gebeurtenis. Er is niet zelden een samenhang tussen de nummers.
Dat is het verhaal waarover ik het zojuist had: die samenhang. Als je alle nummers van een groep downloadt en klasseert in een digitale folder in, pakweg, alfabetische volgorde, dan is die samenhang zoek. De verhalen zijn dood, in stukjes geknipt en grondig geshuffeld.
Blijkbaar hebben veel mensen daar geen probleem mee. Het lied is een consumptieproduct geworden, en er zijn er zoveel, van zoveel verschillende artiesten. We gooien ze allemaal op een hoop in de grote digitale grabbelton en drukken op een of ander knopje om de carrousel in gang te zetten. Wat ons niet bevalt, zappen we weg met een druk op de knop.
Mij blijft het onnatuurlijk aandoen. Zou iemand op een gelijkaardige manier aan de slag gaan met de boeken van één bepaalde auteur: alle hoofdstukken van alle werken van elkaar scheiden en ze dan volgens een totaal andere volgorde weer aaneen zetten? Alfabetisch geklasseerd op beginwoord of zo.

Bigger is better, nietwaar? Niet waar. Geef mij maar een beperkte boekenkast, een grote maar toch beperkte kast cd’s, en geen tweehonderd klassiekers op mijn e-reader, geen zevenduizend liedjes op mijn harde schijf. Er steekt geen verhaal in een fichebak, geen warmte in een digitale grabbelton. Al die oude dragers de deur uit om plaats te maken voor gadgets en chips die zo minuscuul zijn dat ze helemaal geen plaats innemen maar zoveel gegevens dragen dat ieder normaal mens er tureluurs van wordt?

Liever niet. Dan word ik pas nostalgisch.


21/06/2010



WINTERSLAAP


Dit zijn de donkere dagen.
Midwinternacht is voorbij en langzaam lengt het licht, een paar minuten per etmaal. Het is nog te vroeg om te dromen van velden vol krokusjes en uitbottende magnoliaknoppen. Dit is het moment van appelbollen en warme wijn en een knus haardvuur. Van winterslaap als het buiten heel snel donker wordt. Zelfs de sneeuw helpt dit jaar.
Het is goed dat er zulke momenten zijn. Om ons terug te trekken in ons hol en de wereld even buiten te sluiten. Winter is een rustpunt, een moment van inkeer.

Ik mis de laatste jaren steeds sterker het gevoel dat ik leef met de seizoenen. Zoals heel veel mensen doe ik het tegenovergestelde. Wat is er nu tegennatuurlijker dan een schoolritme? Leerlingen werken zich te pletter op momenten dat hun lijf zich loom en langzaam voelt, en houden vakantie wanneer de natuur barst van licht en kracht. Een mens zou van minder een beetje gestoord worden, op de duur.
En dan hebben wij het in feite nog heel goed. Want op een school krijg je wel degelijk nog die ruime vakantie, kun je nog zeggen: nu houd ik er voor twee volle maanden mee op. Nou ja, eigenlijk niet hoor, maar het voelt wel een beetje zo. Mensen met andere jobs klagen vaak dat wij zo veel vakantie hebben en zij zo weinig. Ik zeg dan altijd: wij hebben dat verlof echt wel nodig. Dat is ook zo. Op een moeilijk te omschrijven manier is lesgeven een zeer intensieve bezigheid. Maar misschien hebben andere mensen dat soort vakantie ook gewoon nodig, alleen krijgen zij het niét.
Vreemd, hoe een maatschappij draait. Doe je graag wat je doet? Steek je er veel energie in? Krijg je er voldoening uit terug? Is de balans positief? Ik vraag me af voor hoeveel mensen dat werkelijk zo is. Er zijn er vast heel wat die zich eerder vasthouden aan hun partner, hun gezin of hun hobby’s dan aan hun job om gelukkig te zijn. En mag je dat eigenlijk willen, gelukkig zijn? Is dat geen door de reclame opgeklopte roze droom voor consumptieverslaafden die alle relativeringsvermogen verloren zijn?

Laat ik het maar toegeven, het sombert de laatste tijd niet alleen buiten in de natuur, maar ook binnen in mij. Teveel cadeautjes ingepakt voor anderen en daardoor zelf verstrikt geraakt? Zoiets. Ik weet dat de hele knoeiboel netjes loskomt als ik aan het juiste touwtje trek. Maar dat vind ik nu even niet, dat touwtje. Tijd nodig, dus. Denktijd. Voeltijd. Terugtrek-in de wintertijd.

Is dit klagen van weelde? Misschien wel. Depressie komt niet voor in derdewereldlanden. Het is een toestand die ontstaat als niet de externe noodzakelijkheden – de natuurkrachten zeg maar – onze daden bepalen, maar wel innerlijke verplichtingen, discipline, sociale afspraken. Akkoord, dat is vast te kort door de bocht. Maar voor iemand als ondergetekende, die er bijzonder kundig in is om hardvochtig te zijn tegen zichzelf, is het herkenbaar.
Wanneer is iets goed genoeg? De éminence grise die het manuscript van Sequoia doornam, zei: het is goed. Het zit goed in elkaar, een ruwe diamant die we nog wat gaan polijsten. Toen ik het gruis zag dat hij eraf borstelde, dacht ik: waar, tussen al deze opmerkingen, zit dat ‘goede’? Een kijkje in mijn eigen hoofd: iets is pas goed als het perfect is. Lekker onhaalbaar, natuurlijk. Niet gelukkig zijn, Vanlierde. Wat je doet, is niet perfect. Zucht.

01/01/2010



SOVJET-GENEESKUNDE


De geschiedenis herhaalt zichzelf graag. Dat lijkt in haar aard te liggen. Of beter: in de aard van de mens. Want die leert weinig en neemt steeds maar weer dezelfde beslissingen.
De val van de Berlijnse muur is zonder meer een kantelmoment in de geschiedenis. Het is het ultieme symbool voor het vallen van een totalitair regime dat een half continent decennialang in zijn greep hield. De gevallen muur staat voor openheid en vrijheid.
Nogal pijnlijk is het dan om dat symbool te horen misbruiken. Ik had vanmorgen het gevoel dat ik naar een interview luisterde met een Republikeins senator. Alleen, het was een Vlaamse journalist, redacteur van een van de grootste bladen in Vlaanderen.

Of professor Van Ranst de meest geschikte persoon is om griepcommissaris van dit landje te zijn, is een vraag die ik niet ga beantwoorden. Dat hij op 9 november emotioneel en heftig reageerde bij het horen van het nieuws dat twee profclubs hun voetballers hebben laten vaccineren tegen de Mexicaanse griep, nog voor de risicogroepen dat hadden kunnen laten doen, is misschien ongepast voor iemand van zijn functie, maar menselijk zonder meer begrijpelijk.
Wat mij meer choqueert in deze hele zaak zijn de argumenten van de redacteur van HLN, door wie Van Ranst vanmorgen keihard om de oren werd geslagen in een commentaarstuk.
Een greep:
“Hij gedraagt zich als de leider van een soort Sovjet-geneeskunde waarbij de staat eigenaar is van ons lichaam en waarbij hij alleen kan bepalen of wij nog zorg dragen voor onszelf.”
Volgens Van der Kelen zijn topvoetballers wel degelijk risicogroepen: “Dat zijn mensen die veel reizen, mensen met jonge kinderen, de meesten van hen behoren dus wel tot de risicogroepen. Zij vallen dus wel binnen de regels die Dokter Drift (zo noemt Van der Kelen Van Ranst, nvr) heeft opgesteld. (ironisch) Waar gaan we naartoe als we zelf de vrijheid krijgen om voor onze gezondheid in te staan? We zijn nog altijd geen Sovjetstaat waarbij één man bepaalt op welke manier we voor onszelf moeten zorgen?” (bron: transcriptie van het radio-interview: http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/091110_VanRanst )

Onze Belgische democratie met haar sociaal vangnet gebaseerd op solidariteit botweg gelijkstellen aan Sovjet-Rusland: hoe durft die man? Of is hij werkelijk zo dom?
'Baas over eigen lichaam,' luidt het. Dat zijn we echt wel. Verplichte vaccinaties, dat zou pas apparatsjik-gedrag zijn. Daarentegen de maatschappij beschermen tegen het egoïsme van sommigen en ervoor zorgen dat de zwakkeren niet aan hun lot worden overgelaten, dat is toch de kern van de verzorgingsstaat?
Maar blijkbaar heeft deze journalist meer begrip voor mensen die onder het mom van ‘zelf instaan voor hun gezondheid’ een verregaande vorm van verkapt egoïsme etaleren. ‘Iedereen opzij, ik vind mezelf een risicopatiënt!’
Of zoals Van Ranst stelde: ‘Het is hier duidelijk niet “zwangere vrouwen en kinderen met mucovisidose eerst”. Op deze manier zouden de reddingssloepen van de Titanic vooral vol gezeten hebben met profvoetballers.’ Een beetje een verregaande vergelijking misschien, maar mijns inziens wel een terechte.

Geld is altijd een glijmiddel geweest, brood en spelen dateert van bij de Romeinen. Niks nieuws onder de zon. De geschiedenis herhaalt zichzelf, eindeloos en bedroevend.
Maar dit lijkt mij veel meer dan een illustratie van de macht die geld en de entertainmentindustrie hebben op onze maatschappij. Vanmorgen werd in dat interview het fundament van onze Belgische maatschappij in vraag gesteld. Vrije meningsuiting is mooi, maar soms ga ik er toch wel eens van rillen, ik moet het eerlijk bekennen. Onder het mom van de vrijheid en de rechten van het individu is de solidariteit waar onze overgrootouders voor gevochten hebben zonder één bijgedachte het raam uit gekieperd. Je hoeft geen socialist te zijn om te appreciëren wat wij hier in België hebben. Maar zoals zo vaak zullen we het pas beseffen als het er niet meer is. En dan kan de geschiedenis zich herhalen. Nog een keer.

10/11/2009



WE HEBBEN EEN AFSPRAAK MET DE PLANEET

"Only after the last tree has been cut down
Only after the last river has been poisoned
Only after the last fish has been caught
Only then will you find that money cannot be eaten."
- Cree Indian Prophecy

Het is meer dan vijftien jaar geleden sinds ik deze uitspraak voor het eerst las. Als adolescent werd ik er bedroefd van, en bang. De afgelopen jaren komen de woorden me steeds vaker voor de geest. Ze maken met niet langer bang, ze maken me boos.

Hoe dom kan de mens zijn? Of hoe blind? Hoeveel meer bewijs hebben we nodig om tot de ontluisterende vaststelling te komen dat we onze wereld aan het vernietigen zijn? En zijn diegenen die begrijpen dat zoiets tegelijk ons eigen doodvonnis is nu werkelijk in de minderheid?
Wetenschappers, kunstenaars en weldenkende geesten trekken aan de alarmbel. Dit kan niet wachten tot na de volgende verkiezingen, tot na het vakbondsoverleg, tot na de zoveelste miljardendeal. Of stompen geld en macht zo af dat het onze politici, wereldleiders en bedrijfsbeheerders werkelijk niet kan schelen dat hun kinderen en kleinkinderen te kampen krijgen met een onleefbare, vergiftigde planeet?

Nee, deze gedachten komen niet plotseling in me op sinds ik in de lachende ogen van mijn drie maanden oude zoontje kijk. Ze waren er al veel langer, dit was tot voor kort een langzaam groeiende woede.
Maar misschien zie ik het te somber in. Ik ben geen wetenschapper, ik weet ook niet precies over welke termijnen het hier gaat. We zijn bovendien allemaal gewend geraakt aan de onheilsboodschappen. De ijskap smelt, de ozonlaag kalft af, de oerbossen worden gekapt. Dat is al jaren zo. Als kind hoorde ik die dingen al. Maar nu komen er nieuwe cijfers. Aardolie, gas en steenkool raken nog binnen onze levenstermijn volledig opgebruikt. Over een goeie vijftig jaar, gemiddeld. Ligt daar dan niemand van wakker? Die vijftig jaar zijn zo om, we rijden ons met z’n allen, met onze waanzinnige globale consumptie-economie, tegen een keiharde muur te pletter. Het Amazonewoud is ondertussen met zo’n derde geslonken. Geen nood, als het helemaal weg is ademen we gezellig vervuilde broeikaslucht, en een kankertje meer of minder is toch het probleem niet? Hal-lo?!
En dan is er dat nieuwe klimaatcijfer: tien jaar. Over tien jaar bereiken we een kantelpunt, en als we niet onmiddellijk het roer omgooien, ontketenen we een ware natuurramp op wereldschaal.
Maar wat krijgen we? Halfslachtige maatregelen, mooie beloftes en veel ‘we zullen wel zien’.

Een familielied van me werkt met drugverslaafden. Ze vertelde me eens dat het afkickproces heel vaak op een grimmige manier verloopt. Iemand kickt immers pas af als hij dat echt zelf wil. En zolang er mensen om hem heen zijn die voor hem zorgen, om hem geven, op hem inpraten, wil hij het meestal zelf niet. Hij zet zich af, hij zet zich schrap. Hij rekent onbewust op hun opvang. Pas als partner, kinderen, vrienden, ouders, kortom iedereen heeft afgehaakt en hem heeft laten zitten, wordt zo iemand wakker. Pas wanneer hij zich moederziel alleen in de goot bevindt, zonder vangnet, zonder begrip of steun, wil hij veranderen. Voor zichzelf. Want als hij zichzelf niet uit de goot haalt, doet niemand het.
De mensheid is op dit moment even verslaafd aan kapitalistische overconsumptie en stuitende ongelijkheid als de doorsnee verslaafde aan zijn spuit. We kicken op voedsel dat van de andere kant van de planeet komt, op wegwerpverpakkingen en overschotten, op steeds sneller en steeds meer. En de kans is groot dat wij net zoals de drugverslaafde pas tot inzicht komen als we alles kwijt zijn waar we van hielden.
Dat is op zich al erg genoeg. Maar erger: daar houdt de vergelijking op. Want al is zo’n afgekickte verslaafde heel vaak zijn familie en vrienden kwijt omdat ze er niet meer in geloven en ze hem ook na zijn genezing niet meer willen zien, hij kan als hij dat wil wel een nieuw bestaan opbouwen met nieuwe mensen en nieuwe kansen. De mensheid heeft die mogelijkheid niet. We hebben geen reserveplaneet waarmee we opnieuw kunnen beginnen. Als we wachten tot we alles kwijt zijn, is het voor ons gewoon te laat.

En geloven we nu echt dat het ecosysteem van de planeet heus wel wat beschadigd kan worden maar dat de mens zich wel staande houdt?
De mens is de zwakste van alle dieren. We halen het van onze omgeving door ons vernuft, door ons talent om dieren aan te wenden die voor ons werken, materiaal te vervaardigen uit steen, hout of verwerkte grondstoffen. We gebruiken alles wat de aarde heeft om te overleven. Op kaalgekapte, geërodeerde rotsbodem kun je niks planten. Uitgestorven dieren kun je niet eten. Giftig water kun je niet drinken. Wat is daar nu in godsnaam zo moeilijk aan?

In godsnaam. Bijna de hele wereldbevolking noemt zichzelf religieus. God schiep het universum (of zijn collega Allah deed het, voor mijn part), of het ontstond uit het Al waarvan wij allen deel uitmaken, zoals een boeddhist je misschien zal zeggen. Geen enkele van die verhalen of visies pleit de mens vrij. Hij mag volgens de grote monotheïstische godsdiensten van het Oude Continent heersen over de aarde, hij heeft haar van de Schepper gekregen. Maar wat zou God doen als zijn kinderen hun cadeau kapotmaken? Blijkbaar had niemand toen die tekst geschreven werd er een flauw vermoeden van dat dat ooit wel eens zou kunnen. Of hield God zelf het niet voor mogelijk? Zouden al die mensen die zichzelf zo vroom vinden zich nu misschien ook een beetje vroom willen gaan gedragen? Echt vroom, in plaats van overspelige vrouwen te stenigen en tieners die een abortus hebben te excommuniceren? En voor de boeddhisten: als wij deel uitmaken van het Al, zouden we dan niet een beetje beter voor onszelf moeten beginnen zorgen?

Yann Arthus-Bertrand is een van de mensen die het begrepen heeft. Vanuit de lucht neemt hij niet alleen ongelooflijk mooie foto’s, hij ziet ook de littekens en de wonden van onze moeder aarde. Hij legt de ravage even minutieus vast als de schoonheid. De Kilimanjaro zonder sneeuw. De smeltende polen. De vervuiling. De Amerikaanse beaf farms. Om je ogen bij dicht te doen. Om te huilen.

We moeten nu iets doen. We hebben lang genoeg getreuzeld. Plaats een zonnepaneel op je dak en haal je elektriciteit goedkoop bij een groene leverancier. Pak de fiets als je gaat boodschappen doen om de hoek. Werk dichter bij huis. Sorteer. Spuit de bladluizen van je rozen met water of brandnetelextract. Leg een waterreservoir aan. Gebruik milieuvriendelijke was- en afwasproducten. Hang nestkastjes. Het maakt niet uit, hoe klein het ook lijkt, het helpt. En kost het geld? Te veel geld? Sterven aan huidkanker of vergiftiging kost nog veel meer.

We moeten allemaal weer leren om het met een beetje minder te doen, om wat kleiner te wonen, wat minder ver te reizen, wat trager te leven. Het is niet eens zo’n grote moeite. Maar eerst moeten we de waarheid onder ogen durven zien. Dat is misschien nog het griezeligste: beseffen dat wij verantwoordelijk zijn om onze planeet uit de goot op te rapen, jij en ik, hier en nu. En als wij het niet doen, doet niemand het.


Je kunt de film HOME van Yann Arthus-Bertrand bekijken op www.home-2009.com, de DVD kopen bij Fnac voor 5 euro. En doe alsjeblieft je ogen niet dicht.

16/06/2009



TOEVLUCHT

Wat heb ik met The Vintner’s Luck van Elizabeth Knox? Hetzelfde als ik heb met de Languedoc, vermoed ik. Het is een plaats waar verhalen samenkomen, in complexe knooppunten, waar de mens worstelt met zichzelf en met God, en waar mensen en engelen elkaar beminnen.
Ik had het boek niet bij me toen ik vorige zomer tien dagen doorbracht in een oude watermolen die omgebouwd was tot gezinsverblijf, midden op een wijndomein niet zo ver van Beziers. Dat hoefde ook niet. Elke stap die ik zette, ademde het verhaal, zelfs al speelt dat zich af in Bourgondië.
Ik hou van het droge, warme land waar de wijnranken loom tegen hun draden hangen en de wijngaarden zich heuvelrug na heuvelrug uitstrekken. Taaie vegetatie, zanderige grond, rotsen. Het is een eerlijk land. Je kunt er niet overleven als je weigert om je ten minste tot op zekere hoogte aan te passen.
Ik ben een dag lang met de wagen gaan rondrijden, westwaarts, zuidwaarts, de katharen tegemoet. Toulouse en de Pyreneeën waren te ver weg om comfortabel in een dag te bezoeken en ook nog terug te komen, maar nauwelijks tien kilometer van huis vond ik een oud kerkje dat een indrukwekkend en pompeus kerkhof overzag en waar boven de twee deuren een kathaars kruis prijkte. Het heette Saint-Pierre de Redes. Een glimlach was op zijn plaats.

Ik ben tot in Minerve geraakt, een gedenkwaardig moment. Laat ik even eerlijk zijn: ik ben lang niet zo goed in geschiedenis als ik zou willen en ik doe mijn research voor zover het moet, de rest laat ik over aan mijn neus. Ik was dus allang vergeten of er in Minerve iets interessants te zien was. Maar de naam beroerde een snaar, en dus sloeg ik zonder veel verder nadenken de zijwegel in die vijfentwintig kilometer kronkelbaan naar het zuiden inleidde, weg van alle beschaving, om uit te komen bij een klein dorp op een eiland in een uitgedroogde rivierbedding, alleen bereikbaar per voetgangersbrug. De naam van het dorp stond aangeduid in het Frans én het Occitaans – de eerste keer dat ik dat zag. Er prijkte een kathaars kruisje naast. Ik was zo gelukkig als een kind. Ik was thuis.

Minerve is klein, pittoresk en goddank geen tourist trap à la Carcassonne. Je kunt er wandelen door de smalle steegjes en theedrinken in de boekhandel. En het is ook de plaats waar in augustus 1210 de eerste collectieve brandstapel van de Albigensische kruistocht opgericht werd, en waarop 142 katharen werden terechtgesteld. De gedenksteen die daaraan herinnert is van de hand van de lokale kunstenaar Jean-Luc Séverac, en het in ruwe rots uitgekapte duivensilhouet is een universeel symbool voor het katharisme geworden. Het monument draagt het opschrift Als Catars.

Soms is het nodig om je te wenden naar iets vertrouwds, een plaats waar je het gevoel hebt dat je weer thuiskomt. Zuid-Frankrijk is voor mij zo’n plaats, een boek als The Vintner’s Luck is dat ook. Ik graaf mij in, zet mijn bakens uit en zuig in stilte alles op wat ik maar kan. Het is voedsel voor ziel en hart.
Des points de repère, noemen ze dat in het Frans. Herkenningspunten. Plaatsen van toevlucht. We hebben er allemaal, en nu en dan is het goed dat we er naar terugkeren. Om het verhaal opnieuw te horen vertellen, om onszelf terug te vinden en de wereld nadien met een helderder hoofd tegemoet te kunnen treden.


The Vintner’s Luck is nu meer dan tien jaar geleden verschenen. Ik was een vroege fan en las het boek sindsdien zeker nog zes keer. Als ik er zin in had. Als het te lang geleden was. Soms twee keer na elkaar omdat ik het verhaal nog niet wou loslaten.
Toen we met zekerheid wisten dat het kind waarvan we in verwachting waren een jongetje zou zijn, beslisten mijn man en ik om hem te noemen naar de hoofdpersoon van het verhaal. Kort na de geboorte van Sobran kwamen we te weten dat het werk verfilmd werd. Deze zomer zien we wat Nicki Caro ervan gemaakt heeft.
Ik hoop dat ze mijn herkenningspunten niet te zeer verlegt. Daarvoor is dit verhaal, maar vooral de rijke taal waarin het is geschreven, te zeer een stukje van mij geworden. En nu zelfs van mijn zoon. Misschien moet ik gewoon niet gaan kijken en mijn toevlucht nemen tot het boek. Met een goed glas wijn erbij.

21/08/2007 - 17/03/2009



PROCESSEN

Mensen veranderen, even langzaam en drastisch als de seizoenen. Volkeren evolueren, continenten worden gevormd en langzaam weer weggeërodeerd.
Het leven bestaat uit processen. We staan nooit stil, we zijn nooit statisch. In deze altijd veranderende caleidoscoop die leven heet, is stilstand gelijk aan de dood. Het kan bijzonder interessant zijn om nu en dan eens met wat meer aandacht naar deze processen te kijken. Wie was ik pakweg een jaar geleden? Vier jaar geleden? Wat deed ik toen? Wat nam ik toen aan voor waar? Op welke vlakken ben ik in die afgelopen vier jaar veranderd?
We mogen hopen dat onze onbewuste processen uiteindelijk altijd leiden tot een betere kennis van onszelf, tot meer mens zijn, tot meer eerlijkheid en wijsheid. Maar heel vaak is het ook zo dat een individu of een volk eerst heel diep moet gaan, volstrekt de tegenovergestelde kant op, voor het werkelijk iets bijleert.

Twee maanden geleden bezocht ik de concentratiekampen van Buchenwald en Dora Mittelbau. Het was mijn eerste kennismaking met de concrete geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Ik had gevreesd voor zware emotionele bombardementen eens ik daar zou staan, aan de binnenkant van die poort met de ironische woorden Jedem das seine. Ik weet wat plekken waar gruwelijke wreedheden zijn begaan met mij kunnen doen. Maar al bij al viel het mee. Ik ben veel zieker teruggekomen van de slagvelden van Verdun en Ieper. Misschien omdat de streek rond Verdun meer gedaan heeft om de gruwel in al zijn authenticiteit te bewaren, terwijl in Buchenwald alle barakken met de grond zijn gelijk gemaakt. Misschien omdat ik het vreselijke en beklemmende gevoel heb gehad dat ik ooit zelf in de loopgraven gestikt ben, maar dat ik nooit in zo’n concentratiekamp heb gezeten.
Hiermee probeer ik niet te zeggen dat de Tweede Wereldoorlog minder erg was dan de eerste. Het tegendeel is eerder waar. In beide gevallen kunnen we spreken van Waanzin. De eerste keer beslisten het lot en de onverschilligheid van functionarissen in veilige kabinetten over de helse slachting van duizenden jonge mannen, die zonder een verdere gedachte dwars door de zuigende modder en de prikkeldraad naar de kannonnen van de vijand werden gedreven, om geen enkel redelijk doel. De machinalisering van de oorlog had zulke verstrekkende gevolgen dat iedereen die er getuige van was alleen maar kon zeggen: ‘Dit nooit meer’.
De tweede keer was de Waanzin veel subtieler, en niet meer van technologische maar van menselijke aard. Er was een voedingsbodem, een Duits gevoel van frustratie en onrecht, en de behoefte om de wereld een lesje te leren. Voeg daarbij de verleidelijke theorie van het Uitverkoren Volk, het Zuivere Ras, een trucje zo oud als de wereld. Wij tegen Zij. Wij zijn Goed en Edel, Zij zijn Slecht. Het was eenvoudig, herkenbaar en het gaf het Duitse volk een gevoel van eigenwaarde terug. Bovendien kon het Nazisme voortbouwen op een over heel Europa verspreid gevoel van vijandigheid tegen een opvallende minderheid. Het is altijd makkelijk minderheden de schuld te geven. Ze steken af tegen de rest van de ‘normale’ bevolking, en alles wat ze doen wordt met argusogen bekeken. Voeg daar nog wat menselijke kleinheid aan toe, en het vuurtje wordt stevig opgestookt. Afgunst doet het goed – de joden waren vaak rijk. Angst werkt ook prima – het andere, onbekende is gevaarlijk. Die goeie ouwe Bijbel zei het al: als je alle zonden op een of ander onschuldig beest laadt en dat ombrengt, ben je zelf heerlijk gezuiverd, zonder er moeite voor te hoeven doen. Kan het makkelijker? En dus kregen de joden de drek van een heel continent over zich heen.

We reisden naar Buchenwald met een groep collega’s. Wie wilde kon partner of kinderen meenemen. Mijn man en ik namen zijn oudste zoontje mee. Hij was nog geen twaalf, maar we namen toch het risico. De gids voor deze reis was namelijk Paul Baeten, zelf een overlever van het concentratiekamp Dora. De kans dat we dit in de toekomst konden herhalen, als de kinderen wat ouder waren, was bijzonder klein. En dus gingen we.
Hij nam het heel goed op, onze jongen. Hij was stil en ernstig en stelde zinvolle vragen. De belangrijkste misschien: hoe kunnen mensen elkaar zoiets aandoen?

Het klinkt als een cliché, maar het is een verschrikkelijk belangrijke vraag. Hoe verlopen de processen die er voor zorgen dat minzame vaders, zonen, minnaars, verstandige mensen, liefhebbende mensen veranderen in nietsontziende beesten en beulen?

Buchenwald was geen uitroeiingskamp, het was een werkkamp. De uiteindelijk bedoeling was wel om zoveel mogelijk ongewenste elementen te laten creperen, maar niet openlijk, niet als de halsmisdaad die het eigenlijk was. Er werd vlot gebruikt gemaakt van manieren om de buitenwereld om de tuin te leiden, en tegelijk het eigen geweten te sussen. Aanvankelijk werd er bij dode werkkrachten bijvoorbeeld met een autopsie gezocht naar de doodsoorzaak, alsof er een andere zou geweest zijn dan de gevolgen van ondervoeding, mishandeling en ontbering.
Maar algauw moesten er doortastender maartregelen genomen worden om zich te ontdoen van de hele bataljons Russische krijgsgevangenen die recht van het front naar het kamp werden gesluisd. Zij mochten volgens de internationale wet geen dwangarbeid verrichten, en ze mochten ook niet gedood worden. De kampleiding investeerde in een constructie die hen in staat stelde om tijdens de medische controles deze ongewenste gevangenen om te brengen zonder dat iemand er iets van wist. Paniek en opstand moesten vermeden worden, en de wereld mocht er niet van op de hoogte zijn. In de loop van een paar routinecontroles moest de gevangene plaatsnemen tegen een aan de muur opgestelde meetlat, waarin een nauwelijks zichtbare opening zat, precies groot genoeg voor deloop van een pistool. In het vertrek daarachter zat een bewaker die de ene na de andere gevangene ombracht met een nekschot. Het geluid werd gecamoufleerd met muziek. Het bloed werd weggespoeld met water, dat langs speciaal voorziene geulen weg kon lopen. De volgende gevangene die het vertrek binnenkwam, had niets in de gaten.
Maar de liquidatie werd drastischer en drastischer. De oorlog vorderde en gebieden werden bevrijd. Gevangenen werden op transport gezet om aan de geallieerden te ontkomen, en het aantal Häftlinge in Buchenwald nam almaar toe. Uiteindelijk konden de bewakers onbewogen toekijken terwijl tien gevangenen in een kelder op een rij stonden, de strop om hun hals, het andere uiteinde bevestigd aan een ijzeren haak. Die haken dienden ook wel om lijken aan op te hangen om ze uit te rekken, zodat ze de goede houding zouden hebben voor de verbrandingsovens. Nu deden ze dienst als galgen. Tien andere gevangenen moesten de krukjes wegtrekken. Ze ruimden de lijken op. Vervolgens moesten ze zelf op de krukjes gaan staan, en kwamen de volgende tien naar voor om hun plaats in te nemen.
Het lijkt er inderdaad op dat de mens zich toont op zijn meest vernuftig als het aankomt op het ombrengen van zijn medemens.

Maar hoe voltrekt zich zo’n transformatie? Wat zijn de factoren die maken dat mensen hun emoties, hun geweten, hun redelijkheid en zelfs hun gezond verstand kunnen afzetten en onschuldigen kunnen folteren en ombrengen op manieren die tonen dat ze hen niet eens meer beschouwen als mensen?
Sluitende antwoorden kunnen we niet, waarschijnlijk nooit, geven. Maar een paar opvallende elementen zijn er doorgaans wel, en het is zinnig om daarop te wijzen.

De mens is een kuddedier. Hij voelt zich pas veilig als hij omringd is door anderen van zijn soort. In sociale termen wil dat zeggen: mensen van hetzelfde milieu, met dezelfde denkbeelden, dezelfde waarden en religie. We verenigen ons met gelijkgezinden en bestrijden degenen die het niet met ons eens zijn als deel van een puur biologisch-genetische drift. Wat dat betreft zijn we niet beter dan de apensoort waarvan een nieuw dominant mannetje alle kleintjes van andere mannetjes bij de moeders van de borst rukt en doodt en achteraf met diezelfde wijfjes paart, zodat zijn eigen genen zullen worden doorgegeven, en niet die van zijn voorgangers. Ook territorium is een biologisch principe. Alleen zeggen we nu dat het om grondstoffen gaat.
Het kuddegevoel wordt dus gestimuleerd en gevoed door bepaalde gemeenschappelijke eigenschappen. Bij fanatiek religieuze of dictatoriale regimes is dit vaak het gevoel Uitverkoren te zijn. In ruil voor deze bevoorrechte status moet het individu de Regels naleven. Deze Regels brengen Orde. Democratie en vrije meningsuiting daarentegen zijn schadelijke dingen die zorgen voor chaos. Mensen die zelf nadenken, zijn niet zo gemakkelijk te controleren en naar je hand te zetten. Mensen die meerdere alternatieven hebben om uit te kiezen en dan doen wat ze zelf willen, lopen niet keurig in de rij. Dingen kunnen mislopen. De remedie daartegen is de Orde die verzekerd wordt door het naleven van de Regels. Die zijn heilig, ze staan boven iedere vorm van kritiek. De Regels verbinden de Uitverkorene met zijn broeders en onderscheiden hem van de Ander. De Ander is per definitie minderwaardig, en meestal ook nog slecht.
Dit geeft de Uitverkorene het (al dan niet goddelijke) recht om de Ander te onderwerpen, te doden of een lesje te leren. Het is het gedroomde excuus voor discriminatie, voor oorlog of voor een slachting.
Het is niet noodzakelijk dat een heel volk doordrongen is van hetzelfde gedachtegoed. Een aantal sterk overtuigde individuen volstaat. Als zij zich verenigen en leden gaan recruteren, wordt de beweging belangrijk genoeg om ontzag of angst af te dwingen. En veel mensen denken ook niet verder na, laten we eerlijk zijn. Het is makkelijk om een paar opvallende en populaire figuren na te praten als ze ons een zondebok aanduiden, een oorzaak voor alle Problemen. Wanneer ze dan ook nog met een Ideale Oplossing komen, zijn we helemaal enthousiast.
Niets is makkelijker dan een volk dat niet nadenkt een gemeenschappelijke Vijand aan te praten. Dan komt er ook weinig of geen protest wanneer die Vijand hard wordt aangepakt. Hij heeft het toch verdiend? Hij heeft van ons geprofiteerd, hij heeft ons aangevallen, hij heeft ons bedreigd, hij weigert zich aan te passen. Hij krijgt zijn verdiende loon.

Dat is een van de redenen waarom de beulen van Buchenwald onbewogen stonden toe te kijken terwijl onschuldige mensen voor hun ogen stierven, of waarom ze er plezier in hadden om de zwalkende, struikelende, uitgemergelde mannen af te ranselen en ze vervolgens zinloze en loodzware straffen op te leggen. Zij waren de Vijand. En de Vijand moest gestraft worden, of zelfs verdelgd, als ongedierte, voor het goed van de hele wereld. De Vijanden kregen gewoon hun verdiende loon.
Ontneem de mens zijn menselijkheid, plak hem een etiket op, stop hem in een hokje in je hoofd waaraan je de naam Slecht geeft, en het is verbazend gemakkelijk om anderen om te brengen. Je gaat zelfs geloven dat je de wereld een dienst bewijst. Sterker, je gelooft het al. Zeg het lang genoeg, zeg het luid genoeg, en je zult ervan verbaasd staan hoeveel mensen je geloven. Of nee, eigenlijk ben je niet eens verbaasd. Waarom zouden ze je ook niet geloven? Iedereen ziet het toch in? Je hebt immers Gelijk.

Niet zo lang na de reis naar Buchenwald gingen we kijken naar de zoontjes van mijn man toen ze deelnamen aan een internationale bijeenkomst van een Koreaanse gevechtssport die ze sinds kort beoefenen in het dorp waar ze wonen. Als principe is de sport verwant aan Tae Kwan Do. De oefeningen zijn ‘Forms’, bewegingen die door het individu worden uitgevoerd, bijna een choreografie. Het is een aanvalssport, maar bij gevechten voeren de deelnemers schijnbewegingen uit, ze mogen elkaar niet echt aanraken. Het is eerlijk gezegd niet mijn ding. Geef mij dan maar liever judo, dat vertrekt van verdediging en waarbij er werkelijk fysiek contact met de tegenstander is dat je de grenzen van je eigen lenigheid en je gevechtstechniek leert kennen.
In Soo Bahk Do worden de zwarte gordels Meesters genoemd. De jongens waren bang dat ze laat zouden zijn, er was gedreigd met zware straffen. Of dat een uitvindsel was, weet ik niet, maar de kinderen zelf leken het serieus te nemen.
In de grote zaal werden ze op leeftijd en gordel geschikt, een ceremonie die telkens maar weer herhaald moest worden naarmate er meer deelnemers bijkwamen. Uiteindelijk moesten de tweehonderd aanwezigen (de jongsten waren amper een jaar of vier) zich opstellen voor een groepsfoto. Ze kregen zeven minuten om zich ordelijk, per gordel en per leeftijd, rij per rij naar de banken te begeven en daar een plaats te zoeken. De Meesters waren streng en zorgden ervoor dat alles verliep zoals het hoorde. De opstelling gebeurde binnen de tijd. Wriemelende kleintjes werden vriendelijk maar kordaat getoond waar ze moesten blijven zitten. De hele groep moest toen vijf minuten zitten wachten op de Grote Meester uit Korea. Er was een erehaag van Europese Meesters aan de ingang. Toen het kleine, beminnelijke mannetje er eindelijk was, werd de hele groep opgedragen naar links te kijken, en te gaan staan. Ze deden het, en zelfs de kleinsten zwegen.

Onschuldig? Gewoon een gevechtssport? Misschien ligt het aan mij, maar ik kreeg nu en dan koude rillingen bij zoveel kadaverdiscipline. Het vereren van Meesters, Grote en kleine, de strikte hiërarchie, de nadruk op orde, het inhameren van het groepsgevoel (‘Als jij te laat bent, als jij de regels niet naleeft, besef dan dat je de hele groep laat wachten!’), het riep teveel echo’s op. Onze oudste besefte zelf niet hoe ironisch het was toen hij ons lichtjes hautain zei dat wij niet veel van de ceremonie zouden verstaan, wij kenden immers geen Koreaans. Hij wel. Hij liet het klinken als het Heilig Woord. Hij was een Ingewijde, en wij waren de Ongelovigen.

Het vraagt niet veel om van een mens een beul te maken. Geef hem de illusie van veiligheid, de geborgenheid van een groep, de zekerheid van een ritueel en duidelijke regels waaraan niet te tornen valt omdat ze Juist zijn. Doordrenk hem van het gevoel dat hij bijzonder is als hij de Meester volgt als een schaap in de kudde. Geef hem een Vijand om zich op te concentreren, en kijk dan hoe snel de processen op gang komen die hem transformeren van een individu met een mening tot een pion op een schaakbord, fysiek getraind en gewapend met alles behalve een eigen persoonlijkheid.

Het is onze verdomde plicht om voor onszelf te denken. Want als wij het niet doen, doet de eerste de beste zelfuitgeroepen megalomane Meester het voor ons.

18/04/2007



OPHOKPLICHT VOOR KERSTMANNEN

Het moet wel aan de seizoenen liggen. De winter komt dit jaar weer veel te laat. Of misschien ligt het aan een verstoord bioritme. Of aan een Coca-Cola-allergie, wie weet.

Of misschien ligt het gewoon aan mij dat ik me zo stoor aan de kerstdecoraties dit jaar. Niet dat ik iets heb tegen Kerstmis, integendeel. Ik vind het over het algemeen een supergezellige periode. ‘Kerstsfeer’ is voor mij veel donker en guur weer en gezellige lichtjes in bomen of op pleinen, tegen elkaar aan kruipen – lekker knus – en genieten van de warmte als je binnenkomt met je jas nog aan. Ook een kleurig gedecoreerde kerstboom met een stapel pakjes eronder, hmm. Ik krijg heel graag cadeautjes, en geven doe ik ze al even graag.
Ik ben iemand die graag de diepere betekenis van dingen ziet, en daar kom ik straks nog op terug, maar Kerstmis heeft voor mij nog steeds een soort nostalgie bewaard die stamt uit mijn kindertijd, toen we dik ingeduffeld naar school moesten, waar de juf trouw de adventskrans aanstak, en toen de kerstboom thuis werd versierd met een veelheid aan ballen en lampjes in alle kleuren, sommige zelf gemaakt. Een boek lezen bij het licht van de kerstboom, met de vertekende schaduwen van takken vol naalden op je blad. Het kerststalletje met half antieke beeldjes waar we uiterst voorzichtig mee moesten omspringen, heel breekbaar. En een soort roze oplichtend kruisje helemaal achteraan: een kerststal met elektriciteit … achteraf bezien misschien iets te veel van het goede. Maar sommige beelden wis je nooit meer uit je geheugen. En dat hoort zo.

Maar dit jaar klopt er iets niet. Misschien ligt het inderdaad aan het feit dat de temperaturen, ik citeer Frank Deboosere, ‘ongewoon zacht blijven voor de tijd van het jaar’. Donker is het natuurlijk, maar als het niet bar koud is, voelt dat donker eigenlijk niet zo donker als het zou moeten. Kerstmis lijkt te vroeg te komen, al is de natuur voor het tweede jaar op rij eigenlijk gewoon te laat. Het is juist goed herfst geworden. Ik heb dus wel zin in Kerst, maar over een maand of twee. Hoezo, twee weken?

En toch lijkt heel Vlaanderen al een behoorlijke poos in de ban van Kerstmis. Of, correctie: in de ban van de kerstman.
Zo vroeg als 1 december kon je de eerste figuren langs opvallende witte touwen een aanval zien wagen op de ramen, deuren en gevels van woningen. Sinterklaas moest nog arriveren en daar was hij al. Oneerlijke concurrentie! Eigen heiligen eerst! Blijf op je slee, jij, waar is de Sint?
Natuurlijk zijn tradities wel voor evolutie vatbaar. Anders zaten we nu nog allemaal op onze knieën in de kerk. Maar die evolutie lijkt de laatste jaren, onder druk van populaire commercie en merchandising, toch wel erg snel te evolueren, en de richting waarin bevalt me niet zo.

Kerstmis is het feest van het Licht. Het valt juist na de Winterzonnewende, op het moment dat onze voorouders er zeker van konden zijn dat de dagen inderdaad weer gingen lengen. Het is een feest ontstaan uit de opluchting dat de winter en het donker niet zouden blijven voortduren, een ode aan licht en leven. Er werd groen in huis gehaald, symbool van groei, en dat waren natuurlijk de planten die ook in de winter groen bleven, zoals sparren of maretak.
Waar de cadeautjesgewoonte vandaan komt, weet ik niet, maar leuk is het in ieder geval. Jammer genoeg lijkt Kerstmis de laatste jaren alleen nog maar daar om te draaien. Wij zijn een van de rijkste landen van de wereld, en we lijken zo in de ban van het shoppen dat we niet eens beseffen dat ons gezin het misschien meer zou appreciëren als we eens wat vroeger thuis waren, of als we samen een gezelschapsspel speelden.
De kerstman is de ideale opa om dat idee te verkopen. Daarom zijn de reclamejongens en de merchandisingafdelingen op de kar – correctie – de slee van de vrolijke dikkerd gesprongen. Een vriendelijk gezicht verkoopt goed. Sinterklaas doet het prima, dus als we de kinderen wijsmaken dat er voor Kerstmis ook zo iemand bestaat, kopen de ouders uiteraard meer.
Larie en apekool. In werkelijkheid is de kerstman bezig Sinterklaas te verdringen. We zouden daar niet gelukkig mee mogen zijn. Hij is een typisch Scandinavisch product. Dat is mooi, ik hou van Scandinavische folklore en van Noorse mythologie, maar dat wil niet per se zeggen dat die hier thuishoort. Zelfs in koudere jaren valt er in de Lage Landen nagenoeg nooit sneeuw met Kerstmis. We proberen hier toch ook geen kiwi’s te planten? Bovendien is de kerstman na zijn uitvoer naar de VS grondig gecommercialiseerd. Hoeveel mensen weten nog dat Santa rood en wit draagt omdat dat het pakje is waarin hij werd gestoken voor een zeer succesvolle Coca Cola-campagne? Het is nu niet minder dan de standaardoutfit van de vrolijke sneeuwreus. Ongetwijfeld wrijven een paar mensen in het hoofdkwartier van deze multinational zich jaar na jaar vergenoegd in de handen. En wij maar nep-Santa’s aan onze dakgoot hangen …

De vergelijking met Halloween is zinvol. Oorspronkelijk was Halloween een Keltisch feest, waarbij de geesten van de doden op een afstand worden gehouden door je afschuwwekkend te verkleden, of door het plaatsen van kaarsen voor het raam of het beitelen van enge gezichten in makkelijk bewerkbaar materiaal. In onze streken heeft de Katholieke kerk daar een eigen gezicht aan gegeven: Allerheiligen en Allerzielen worden nog steeds gevierd. Bloemen zetten op de graven van geliefden is ongetwijfeld een stuk braver dan de boze geesten buitenshuis houden, maar het is een feest dat op een aparte manier waarde heeft. Mogen de oude Kelten er dan niet bij? Zeker wel, graag zelfs. Niet iedereen wil immers met de Katholieke traditie mee. Maar moet dat in godsnaam door een storm van neppompoenen, heksen met gekromde neuzen (inclusief wrat), spoken en vals spinrag? Kinderen verkleden en rondsturen om snoepjes is wel het tegenovergestelde van de oorspronkelijke bedoeling. De Kelten zouden zich een bult lachen. Net zoals met Kerstmis probeert het een bestaande traditie (in dit geval Driekoningen en Allerheiligen) te vervangen door een commercieel Amerikaans afgietsel. De wortels zijn ongetwijfeld waardevol, het goedkope sausje waarin we het opgediend krijgen volstrekt niet. Alles wat ik daarin kan ontdekken, is een nieuw vaatje waaruit veel handelaars gretig tappen. Het publiek slikt, en het publiek koopt. Het hoeft vooral niet verder na te denken. De handelaar telt ’s avonds met een tevreden gevoel zijn kassa. Einde van het verhaaltje, iedereen gelukkig.

Nog afgezien van het feit dat de kerstman in onze contreien dit jaar dus schandalig vroeg was, vraag ik me toch net zo goed af waarom mensen zich de moeite getroosten om die dingen aan hun gevel te hangen, soms met eskaders tegelijk. Vorig jaar, toen de hype naar mijn mening nog iets beperkter proporties had, zagen mijn zus en ik in het voorbijrijden een winkel. Het is het soort zaak dat kerstspullen verkoopt vanaf half november, en in januari al de paashaas buiten zet. Maar dat doet misschien minder terzake. In ieder geval werd de brede façade van het gebouw werkelijk bestormd door een meute kerstmannen die allemaal aan touwen aan de gevel hingen en zich een weg omhoog werkten. Het moeten er een stuk of dertig geweest zijn, op zijn minst (het is een brede gevel). Dit ontlokte Elin, droge komiek, de uitlating: ‘Ik dacht dat er ophokplicht was?’ Die zinsnede gaat sindsdien mee in onze familie, en ik had ze meteen weer in mijn hoofd bij het zien van de eerste, toen nog vrij eenzame, Coca Cola-kerstman die op 1 december aan een balkonnetje hing te zwieren.

Binnenkort is het weer tijd voor de goede voornemens en de wensen voor het nieuwe jaar, en natuurlijk voor cadeautjes. Als ik straks vraag om een portie goede smaak en traditie ter attentie van een groot deel van mijn landgenoten, zou de kerstman dan zo goed zijn om dat in mijn sok te stoppen?

De beste wensen voor het Nieuwe Jaar.

15/12/2006



LEEFBAAR?

Ik vrees dat ik binnenkort op de een of andere zwarte lijst sta. En als niet op een zwarte, dan toch zeker wel op een donkerbruine.

In 2004 opende de VBJ op zijn website “een meldpunt voor mensen die leerkrachten willen aanklagen die het Vlaams Blok in een slecht daglicht stellen”. De naam en het adres van de school, de gevolgde richting en de naam van de geviseerde leerkracht konden worden ingevuld op een speciaal formulier. Toenmalig minister van Onderwijs Marleen Vander Poorten (VLD) noemde een en ander “blijk van een diep wantrouwen in ons onderwijs”. (Bron: http://www.blokwatch.be/content/view/959/39/lang,nl/ )
Nu heeft het NJSV de fakkel overgenomen en op hun website een prikbord geopend waarop alle leerlingen die gediscrimineerd worden door ‘linkse rakkers’ hun gal kunnen spuien. Geen naam en toenaam van scholen en leerkrachten dit keer, of toch weinig. Maar het initiatief is walgelijk.
Een leerling heeft het erover hoe grof het is dat ze geld moeten inzamelen voor Broederlijk Delen, voor mensen die niet van hun volk zijn. Een andere ergert zich aan ‘groepswerken over elke vreemde/ op rot geloof gebaseerde cultuur, behalve over de eigen cultuur! op de vraag of ik een werk mocht maken over heidendom “nee” het moest over joden godbetert!’ (Geciteerd van http://www.koekjes.net/cgi-bin/gastenboek/bekijken.pl?NJSV )

Politiek hoort niet in het onderwijs thuis? Inderdaad niet. Het is niet de taak van de leerkracht om leerlingen voor een Oranje/Rode/Blauwe/Groene kar te spannen. Leerlingen moeten zelf leren nadenken en beslissen bij welke ideeën ze zich kunnen aansluiten. De leerling die zich op het bovenstaande prikbord ergert aan een lerares die pamfletjes van de Sp.a uitdeelt, heeft overschot van gelijk. Maar in de vakoverschrijdende eindtermen van het Katholiek Onderwijs zit wel het punt ‘Opvoeden tot burgerzin’. Dat wil zeggen dat de school en de leerkrachten de leerlingen moeten aanzetten om op een constructieve manier hun plaats als burgers in de samenleving in te nemen. Deze samenleving is een democratie, en ze erkent het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Dat zijn dus waarden die wel degelijk thuishoren op school, en zelfs in de les.

Het VB erkent de Rechten van de Mens niet. Het eist de onmiddellijke afschaffing van het Centrum voor Gelijke Kansen. Het stelt ‘multicultureel’ gelijk aan ‘multikul’ en pleit in de behandeling van allochtonen voor een beleid dat zeer sterk doet denken aan de Jodenwetten van nazi-Duitsland (aparte scholen, verbieden van godsdienst en eredienst, werkgevers worden financieel ontmoedigd allochtonen in dienst te nemen, beperkt kindergeld, huizen afstaan voor Vlamingen …). Er zijn genoeg bewijzen van het feit dat VB-kopstukken lid waren van neonazistische, gewelddadige jongerenorganisaties. Hun juridische adviseurs zorgen er voor dat alle teksten er op papier deftig uitzien, maar wat er onder zit, is ronduit beangstigend. (Voor een analyse van het 70-puntenplan in mensentaal, zie:
http://www.blokwatch.be/content/view/88/51/lang,nl/ )

De democratie is geen perfect systeem. Zoals bij iedere door mensen bedachte structuur zitten er lacunes in, worden er fouten gemaakt, komen tegenstrijdigheden voor. Eén zo’n tegenstrijdigheid begint stilaan een cliché te worden, maar is nog altijd nijpender dan ooit: als de democratie het recht op vrije meningsuiting waarborgt, mag het dan ook mensen hun gang laten gaan die diezelfde democratie willen schaden of afschaffen? Met andere woorden: mag een democratie verbiedend optreden om zichzelf te redden?

Heel concreet, in klascontext: mag een leerkracht die probeert haar leerlingen voor te bereiden op een democratisch en sociaalvoelend leven, met voldoende verantwoordelijkheidszin en een minimum aan verdraagzaamheid ten opzichte van de medemens, een leerling laten begaan die het heeft over ‘die vuile makkakken’ of ‘die zwarte criminelen’? Moet ze de ongelooflijke zwart-wit stereotypen (‘het zijn allemaal profiteurs, luieriken en gangsters’) en de haat (‘ze moesten ze allemaal afschieten’) laten passeren als ‘recht op vrije meningsuiting’?
Racisme is een misdaad. We laten leerlingen ook niet toe elkaar op de speelplaats in elkaar te timmeren. Dan kunnen we dit ook niet toelaten. Hoe we erop reageren, verschilt nogal. Sommige scholen zijn laks, andere dan weer heel streng. Maar waag het eens een (al dan niet harde) opmerking te maken over dit gedrag? Het antwoord is meteen: ‘Ik mag ook mijn mening zeggen.’ Of: ‘Ik word gediscrimineerd.’

Waarom zijn alleen extreemrechtse voorvechters ‘neutraal’ en ‘realistisch’, maar iedereen die het daar niet mee eens is ‘links’, ‘dom’, ‘discriminerend’ of ‘indoctrinerend’? Waarom zouden extreemrechtse sympathisanten hun haat of minachting voor mensen met een andere taal, huidskleur, geloof … van de daken mogen schreeuwen maar een ander hen niet van weerwoord mogen dienen?
Het lijkt er sterk op dat het Vlaams Belang alleen gelooft in vrije meningsuiting als dat betekent dat zij hun zegje mogen doen, maar niet als anderen dat ook willen.

Er zijn inderdaad problemen met allochtonen in ons land. Zich aanpassen aan de westerse cultuur is niet eenvoudig en heeft bij sommige bevolkingsgroepen generaties lang achterstand opgelopen. Omgekeerd racisme maakt de zaken er evenmin beter op.
‘Laatst liep ik rond op het station van Genk, ik ging namelijk mijn vriend afhalen. Op een gegeven moment moesten we de trap nemen. Helaas konden we niet door, want er zaten een heleboel vreemdelingen in de weg. Met tegenzin gingen ze aan de kant. Noch mijn vriend, noch ik zeiden bedankt, omdat niemand op een trap hoort te zitten, maar toen we gepasseerd waren, hoorde ik de woorden 'vuile Vlaming' vallen. Is dat geen racisme?’ (Bron: hetzelfde prikbord van het NJSV: http://www.koekjes.net/cgi-bin/gastenboek/bekijken.pl?NJSV )
Zulke zaken kunnen dus duidelijk ook niet, en moeten aangepakt worden. Het is alleen doodjammer dat jongeren die zich (vaak om terechte redenen) onveilig voelen in hun eigen stad met die klachten terecht moeten bij een partij als het Vlaams Belang en organisaties als het NJSV.
Langs de andere kant vind ik het net zo spijtig dat een website als Blokwatch ook spottaal gebruikt. Hun geloofwaardigheid zou groter zijn als ze zich neutraler opstelden.

Met de verkiezingen voor de deur wordt het straatbeeld zoals gewoonlijk ‘versierd’ met propaganda. De meeste prenten blinken uit door amateurisme, stroeve slogans en duffe gezichten. De affiches van het Vlaams Belang daarentegen vallen op. Hoewel er sprake is van de lijststem afschaffen en alleen op concrete mensen stemmen, pakt het VB zoals gewoonlijk uit met een reeks affiches waarop geen enkele politicus te zien is. Het zijn integendeel prenten die een fijne sfeer oproepen, die rust en vrede en geluk uitstralen. Het doet ongelooflijk reclameachtig aan. Gebruik de nieuwe deo en sla dat mooie meisje aan de haak. Stem op deze partij en je zult weer zorgeloos en gelukkig worden (alsof we dat ooit – ooit! – waren en er een soort Eden is om naar terug te keren …).
‘Leefbaar Vlaanderen’. ‘Veilig, Vlaams, Leefbaar.’ Wat bedoelen ze? Dat met alleen Vlamingen Vlaanderen een veilige plek wordt? Uit welk sprookjesboek komt dat? Dat Vlaanderen alleen leefbaar mag zijn voor blanke Vlamingen? Verwarren we ‘racist’ nu alweer met ‘realist’?

Er wordt veel te vaak geschermd met ‘de cultuur van dit volk’. Lang niet iedereen in een cultuur handhaaft dezelfde waarden. Daar had ik het in de vorige column over de VS ook al over. We mogen niet alle mensen over dezelfde kam scheren. Hoe kan een partij dan beweren dat ze weet wat de essentie van de ‘Vlaamse’ cultuur is? Hoor ik ook tot die essentie? Ik houd er nogal wat cultureel en sociaal afwijkende meningen op na, mijn smaak en interesses op gebied van koken, lezen, kleren, enz. zijn grotendeels niet-Vlaams. Ik ben persoonlijk niet geïnteresseerd in vijf kinderen, ik hoef geen haard om aan thuis te blijven, ik wil graag mijn Iraakse, Japanse, Indische, Poolse, Albanese, Spaanse, Franse, Britse, Amerikaanse en Canadese vrienden koesteren, hier of in het buitenland. Een paar van mijn beste vrienden zijn homoseksueel, om van mijn personages nog niet eens te spreken. Als mijn vijftienjarige dochter wordt verkracht en als gevolg daarvan zwanger is, zal ik haar hand gaan vasthouden in het ziekenhuis, mocht ze beslissen het kind te laten weghalen. Hoor ik dan nog thuis in dat ‘leefbare’ Vlaanderen van het VB? Nochtans heb ik twee perfect Vlaamse ouders en ben ik keurig blond met blauwe ogen. Ik herinner mij nog die ene kennis van mijn schoonfamilie die eens liet vallen dat hij hen (en mij) toch van zo’n mooi ras afkomstig vond, echte Vlamingen … Mag ik nu overgeven?

Waarom wind ik mij hierover op? Omdat de verkiezingen voor de deur staan, jazeker. En omdat de haat en onverschilligheid om mij heen zo toegenomen zijn dat ik er niet meer tegen kan. Een paar dagen geleden hoorde ik van iemand die zei: ‘Ik ga weer op het VB stemmen, denk ik. Ik ben het niet eens met hun ideeën, maar de mensen zullen nooit zien waar ze werkelijk voor staan als ze niet aan de macht gekomen zijn.’
Ongelooflijk vind ik zo’n uitspraak. We weten toch nog dat ook Hitler democratisch verkozen werd? Willen we werkelijk weer zo’n racisme aan de macht? Even gevaarlijk als die bovenstaande redenering is die van de optimisten: zo erg zal het toch niet worden. Dat is wat de Joden ook dachten, in de jaren dertig. Niemand kon geloven wat er zou gebeuren, niemand kon zich voorstellen hoe erg het zou worden. Na de oorlog hadden de Duitsers ook de mond vol van het feit dat ze niet precies wisten wat er echt aan de gang was met de Jodenvervolging.
Op de startpagina van het NJSV (www.njsv.org of http://users.skynet.be/njsv/ ) staat trouwens de volgende zin in een aanspreking aan de Scholier-Nationalist(e): ‘Vind je ook dat na 60 jaar “bevrijding” het hoog tijd wordt voor amnestie en eerherstel?’
Mag ik koude rillingen krijgen? De bevrijding van de Duitse overheersing wordt afgedaan als vals of onwenselijk, en de collaborateurs en Vlaamse nazi’s van toen moeten dringend het eerherstel krijgen dat zij volgens deze organisatie verdienen. Waarvoor? Voor het geloven in de Arische gedachte? Voor het verklikken van Joden en homo’s? Sorry, beste mensen, dit is geen onschuldig groepje padvinders. De website mag dan gericht zijn tot gefrustreerde rechtse jongeren die het moe zijn om uitgescholden te worden voor fascist of nazi, en hoogst waarschijnlijk zijn een groot aantal van hen dat inderdaad ook niet, maar de organisatie waarnaar ze zich richten heeft maar al te duidelijk die trekken.

Gaan we afwachten tot het VB aan de macht komt en op allerlei manieren, openlijk en in het geniep, haar racistische programma begint uit te voeren? Natuurlijk komt er dit keer geen oorlog zoals in ’40. Maar voor het systematisch benadelen en discrimineren van mensen op basis van hun uiterlijk, hun geloof of hun afkomst heb je geen oorlog nodig. Een paar wetswijzigingen en een hardhandig politie- of legerkorps volstaan. Dat en de stilzwijgende goedkeuring van een bevolking die te passief, te onverschillig of te bang is om een partij tegen te houden die niets anders predikt dan onversneden egoïsme.

14/09/2006



IF YOU'VE SEEN ONE, YOU'VE SEEN THE MALL*

(tevens de titel van een boek van R. Kroes over Europeanen en de Amerikaanse massacultuur)

‘En rechts van u ziet u Yavapai Observation Station. Daar begint een kort wandelpad. Er zijn toiletten en een snackbar.
Onze volgende halte is de Canyon View Information Plaza. Daar bevinden zich het Toeristisch Informatiecentrum, de Souvenirwinkel en de Boekenwinkel. Ze hebben er fantastische spulletjes voor je vrienden en familie thuis. En wie wil er nu geen uniek aandenken meebrengen uit Grand Canyon National Park?
In het Restaurant kun je de beste kip krijgen in dit deel van de USA. Moet je zeker proberen! Ze hebben er ook fantastische hamburgers, een heel assortiment snacks en tien soorten ijskoude limonade. Aarzel niet om te genieten van deze heerlijke plek!’

Al wie een panoramische rondrit maakt door een van de bekendste natuurparken van de Verenigde Staten, kent heel snel het bovenstaande wijsje uit zijn hoofd. De rechtgeaarde Europeaan die wat meer uitleg verwacht over de natuur, de geologische hoogtepunten of de interessante wandelpaden kan het wel vergeten. Toeren door menig Amerikaans natuurpark lijkt verdacht sterk op een rondrit in een openlucht shoppingcenter.

Een bijzondere ervaring mag ik het wel noemen. Twaalf dagen rondtrekken door Utah, Arizona, Colorado, New Mexico en Nevada, een tiental National Parks bezoeken, de woestijnen van de Navajo en Hopi Indian reservations doorkruisen met in de verte een of ander imposant bergmassief: een uitzonderlijk huwelijkscadeau van goede Amerikaanse vrienden met een groot hart (en een ruim budget).
Op die twee weken heb ik meer indrukwekkende natuurpracht gezien dan in de vorige tien jaar bij elkaar. Ik heb ook genoeg Amerikaanse cultuur gezien voor de komende tien jaar.

Laat ik proberen niet ondankbaar te klinken. De reis die mijn man en ik konden maken in het gezelschap van onze vrienden is een unieke ervaring waarvan we de komende maanden en jaren nog ongelooflijk zullen nagenieten. We hebben onvergetelijke landschappen gezien, diepe gevoelens gedeeld, nieuwe mensen ontmoet en beter kennisgemaakt met een land dat we al enigszins dachten te kennen.
De vrijgevigheid van onze vrienden kende geen grenzen. ‘They don’t accept Belgian money here. It’s funny money,’ was het monkelende antwoord van ‘Dad’, iedere keer als we probeerden te betalen voor iets, al was het maar lunch. Zij huurden de wagen (een reusachtige Chevrolet Suburban van een slordige zeven meter die vijf passagiers plus bagage comfortabel door vierduizend kilometer woestijn reed aan ‘slechts’ zestien liter benzine per honderd kilometer), reserveerden de hotels, betaalden de extra’s. Wij waren gasten en eersteklas reizigers tegelijkertijd.

Toch hebben we in die twaalf dagen regelmatig op onze tong gebeten, hard zelfs. De confrontatie met een andere cultuur viel ons nu en dan zwaar, zeker omdat we allebei dachten dat we min of meer wisten waaraan we ons moesten verwachten.
Het viel mij op hoe weinig wij in het Westen eigenlijk weten waar de Amerikaanse cultuur echt om draait. Ik ben dan ook naar Europa teruggevlogen met het voornemen om de jongeren met wie ik dagelijks werk een genuanceerder beeld te geven van de cultuur waar ze onder invloed van televisie en computer zonder nadenken naar opkijken.

Een greep uit opvallende anekdotes of bedenkingen …


Bigger is better

Een huizenhoog cliché om te beginnen. Niet erg origineel misschien, maar het is belangrijk want het gaat wel degelijk op voor de doorsnee Amerikaan en een groot deel van de Amerikaanse cultuur is ervan doordrongen.
Veel mensen in de USA hebben liever een reusachtig grote winkel vol kitch en troep en goedkoop plastic materiaal dan een piepklein gezellig winkeltje met authentiek handwerk. Als het maar ‘veel’ is, ‘groot’ en vooral ‘nieuw’. Tegelijk drukken veel Amerikanen hun genegenheid of waardering voor elkaar uit met (vaak dure) cadeaus. Een gewone verjaardagskaart of een liefdevolle symbolische attentie glijdt nogal eens langs hen heen. Waar is het tastbare geschenk, waarvoor je (liefst genoeg) geld hebt betaald? Dat wil niet zeggen dat ze geen liefde kennen, natuurlijk wel, maar genegenheid wordt vaak op andere, meer materiële manieren geuit.
De Amerikaanse voorliefde voor grootse dingen uit zich ook in hun taalgebruik, en dat kan wel eens tot communicatieproblemen leiden. Amerikanen geven zo goed als geen verbale kritiek. Als een Vlaming zegt dat een concert ‘vrij goed’ was of een museum ‘best wel interessant’, dan heeft hij het gevoel dat hij het zegt zoals hij het voelt (het was goed, maar niet het beste wat hij ooit zag). Een Amerikaan zal datzelfde gevoel uitdrukken met een totaal andere woordenschat. Voor hem is dat concert ‘fantastic’ en het museum ‘absolutely amazing and stacked with fascinating information’. Als je als Europeaan die uitdrukkingen letterlijk neemt voor wat jij denkt dat ze waard zijn, krijg je regelmatig het gevoel: waar is al de drukte nu voor nodig, dit is heus niet zo fantastisch of ongelooflijk. Langs de andere kant interpreteren Amerikanen de Europese manier van appreciatie-met-mondjesmaat vaak als een belediging.
Als veel Amerikanen moeilijk om kunnen met kritiek in het algemeen, dan wordt het helemaal moeilijk met kritiek op iets uit hun eigen land. Het is in de doorsnee Amerikaanse geest gewoon onmogelijk dat er in Europa iets beters of handigers of spectaculairders zou bestaan dan wat zij kennen. Let wel, onze Amerikaanse vrienden houden van de oude Europese culturen en hebben zelfs meer grote Europese steden bezocht dan wij. Toch viel het idee dat wij in de Alpen of de Pyreneeën drie keer zo moeilijke haarspeldbochten hebben die we niét aan 10 km/uur nemen voor hen moeilijk te geloven. Je kon horen aan hun stem dat ze dachten dat we overdreven. Jammer dat we het stuur niet mochten nemen, anders hadden we hun kunnen laten zien dat we echt wel wisten waarover we het hadden.


This land is my land, this land is your land …

De aanvangsregel van een liedje dat elke Amerikaan kent en van ganser harte meezingt. Ik zou er weinig probleem mee hebben, ware het niet dat in dat ‘your’ op geen enkele manier ook de oorspronkelijke bewoners van dit prachtige continent worden bedoeld. Maar op de Native Americans kom ik straks nog terug. Nu volstaat het om te zeggen dat dit liedje, dat ik tijdens de trip toch een paar keer hoorde, op mij vooral een ironische indruk maakte, zeker ook omwille van de manier waarop de Amerikanen omgaan met dat prachtige land van hen.
Alle voedingswaren zijn hier dubbel en driedubbel verpakt in plastic, piepschuim of karton. Elk drankbekertje heeft zijn plastic dekseltje. Bekers, borden en bestek zijn bij het ontbijtbuffet van sommige kwaliteitshotels gewoon van wegwerpplastic. Nog afgezien van het onsmakelijke aspect, zou dat op zich geen drama zijn als er serieus aan recyclage werd gedaan. Maar een overgrote meerderheid van de bevolking vindt dat overbodig en lastig. Er bestaat wel degelijk recyclage en er zijn wekelijkse ophalingen van recycleerbaar materiaal, maar nog geen derde van de Amerikanen vindt het de moeite om daaraan mee te doen.
We weten dat de USA het niet nodig vindt om de Kyoto-norm na te leven en dat ‘bosbouw’ vaak een sluiereufemisme is voor kaalkap. Er wordt gebouwd, gebouwd, gebouwd, vooral onder het motto ‘Er is plaats genoeg’. Die was er een paar honderd jaar geleden in Europa ook, die plaats. Nu niet meer, en we leven in sommige landen als sardientjes op elkaar. Met alles wat we geleerd hebben uit ons verleden, is het moeilijk om geen wrange gevoelens te hebben over de manier waarop de Amerikanen omgaan met hun glooiende velden, hun uitgestrekte bossen en hun machtige, desolate woestijnen.


God bless America

Nog vervelender dan het feit dat veel Amerikanen er volstrekt niet meer bij stilstaan dat ze ‘hun’ land gekoloniseerd hebben ten koste van de oorspronkelijke bewoners, is het feit dat slechts weinigen er zich van bewust zijn dat er in de Verenigde Staten GEEN splitsing is tussen kerk en staat of kerk en justitie. Het liedje van daarstraks eindigt trouwens met de regel: This land was made for you and me. Het klinkt haast Joods: dit is het Beloofde Land dat God voor ons heeft geschapen.
We zouden het in Europa eens moeten proberen: de tien geboden aan de inkom van het Justitiepaleis in de muren uithakken, tijdens de verkiezingen zwaaien met de Bijbel en haar waarden, in de klas de dag beginnen met een soort van gebed gericht aan de nationale vlag. Zie je de president van Frankrijk of de Koningin van Nederland al een toespraak afsluiten met ‘God zegene dit land.’? Zelfs de Paus werd teruggefloten toen hij in de Europese grondwet een regel wilde doorduwen over de Christelijke godsdienst als pijler van onze cultuur.
Veel Amerikanen zien hier volstrekt geen graten in. De Democraten zijn misschien iets losser, maar de Republikeinen herbergen onder andere die politici die de evolutieleer het liefst uit de lessen biologie geschrapt zouden zien, of de Bijbelversie er op zijn minst als een ‘volwaardig equivalent’ in opgenomen willen zien.
Wanneer deze cultuur haar ‘waarden’ wil uitdragen naar de rest van de wereld en daarbij andere culturen beschuldigt van theocratie of fundamentalisme, dan gaat menig seculiere Europeaan toch eens serieus fronsen.


Pink chewing gum

Laat ik eens iets vriendelijks zeggen: Amerikanen zijn heel vriendelijk en ongelooflijk klantgericht. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de fooi of ‘dienst’ aan tafel niet inbegrepen zit in de rekening, zoals bijvoorbeeld in België het geval is. Als een ober iets wil verdienen, moet hij het ook echt verdienen.
Mensen begroeten je heel vriendelijk, vragen hoe het met je gaat, of ze je kunnen helpen. In een restaurant krijg je soms zelfs zonder vragen grote glazen water, die dan ook nog om de haverklap worden bijgevuld. Koffie bestellen bij het ontbijt wil zeggen dat je gerust drie grote koppen kunt drinken. Ze komen met de glimlach bijvullen.
Je bord zal niet voor je neus neergekwakt worden door een zuur kijkende dienster, en als je een gerecht wilt bestellen maar de helft van de groenten wilt veranderen of weglaten, dan is dat geen enkel probleem. De klant is er letterlijk koning.
De eetgewoonten van de Amerikanen daarentegen zijn vreselijk. Ongelooflijk grote porties (verdubbel gerust de vrijgevige Belgische maat) van vooral vettig en suikerrijk voedsel. Snoep of gebak blinken meestal (letterlijk) uit door de fluorescerende kleurstoffen: turquoise, felroze, Kermitgroen. Er zijn groenten en salades, goddank, maar meestal zijn ook die porties gewoon te groot. Een steak komt gemakkelijk aan 350g op je bord, of mag het meer zijn? Als er een mogelijkheid tot ‘kleine portie’ stond vermeld, nam ik die zonder aarzelen – en had meestal nog te veel om alles op te krijgen.
Je kunt geen hoek omslaan of je ziet wel een fastfoodketen. Die hebben we gelukkig zoveel mogelijk vermeden, maar zelfs een gezond broodje met kalkoenfilet en groenten bestellen is een belevenis. De groenten zijn rijkelijk, de dressing ook, en je krijgt rustig een kalkoensneetje of tien. Dat wordt allemaal tussen twee sneetjes sandwichbrood geperst – je weet wel, van dat zoet sponsachtig brood zonder korst dat zwaar op je maag ligt en ook liefst je darmen stillegt. On the side, als noodzakelijke aanvulling: chips in alle mogelijke smaken, recht uit het zakje. Mijn redding onderweg waren vaak smakelijke donkerrode appels – en voor een keertje vond ik het niet erg dat iets groot was.


Visitor center 0.2 mile – view point 0.8 mile

Het lijkt erop dat de lift een Amerikaanse uitvinding was. En als dat niet zo is, dan zijn de Amerikanen in ieder geval het volk dat liftgebruik tot een zeldzaam niveau van perfectie heeft verheven. Veel Europeanen zullen de trap nemen, tot het ergens om de vierde of vijfde verdieping gaat. Amerikanen nemen in de regel zelfs voor één loopje trappen de lift. Die lift is ook altijd zeer goed zichtbaar en zeer goed bereikbaar. Wie in een Amerikaans hotel de trap wil nemen, moet ten eerste al goed zoeken (het trappenhuis ligt verstopt ergens achter twee hoeken en een branddeur) en heeft dan wel eens het gevoel dat dit niet de gewone trap maar wel de nooduitgang is: niet-bezette muren, betonnen treden, neonverlichting. Gelukkig is dat laatste niet echt een regel, maar we hebben het meegemaakt.
Het is een vorm van luiheid die op een subtiele manier verweven zit in veel van het dagelijks leven. Voetpaden zijn, behalve in grote steden, nagenoeg onbestaand. Als voetganger een kruispunt oversteken is ofwel zeer tijdrovend (er is vaak maar een oversteekplaats in elke richting, in plaats van twee zoals bij ons) ofwel levensgevaarlijk. Fietsers zijn zeer zeldzaam, waarschijnlijk omdat goede fietsvoorzieningen nog veel zeldzamer zijn. Dus voor een boodschap in het grootwarenhuis two blocks away neemt de doorsnee Amerikaan de wagen. Voor het restaurant op de hoek trouwens ook.

De nationale parken hebben een voorbeeldig onderhouden wegennet. Er zijn niet zoveel wegen, wat goed is, want het is een park en geen doorgangsgebied. Maar het gevoel van natuurpark gaat wel eens verloren. Even het verloop van zo’n bezoek schetsen:
Midden op de asfaltweg staat een soort tolhuisje, en daarnaast een of andere constructie met de naam van het park. Je betaalt, je krijgt een kaart en wat infobrochures en je rijdt door. Vaak is de eerste stop het visitor center. Grote parkeerplaats, toiletten, snackbar, winkel, informatiebalie. Als je geluk hebt, is er een mini-tentoonstelling van enige kwaliteit, of een film van een kwartier die beweert geologische en biologische informatie te geven, maar die weinig nieuws bevat voor wie zes jaar Europees middelbaar achter de rug heeft. Als alle postkaarten en parafernalia gekocht zijn, kun je doorrijden. Op weg dan maar weer, over de zelfde keurige asfaltweg. Nu en dan splitst zich een weg af van de hoofdweg, naar een of andere vista. Daar sla je af, je parkeert op het parkeerterrein, je kunt naar het toilet (bijna op elk van die plekken zijn toiletten voorzien), als het een groter of bekender punt is, vind je er waarschijnlijk zelfs nog een of andere kleine winkel of infocentrum. Je moet wel je auto uit, en dan kun je het pad naar de vista afwandelen. Het is meestal niet langer dan een slordige vierhonderd meter, en het is bijna altijd volledig gebetonneerd of geasfalteerd. Handig voor rolstoelen, dat wel, maar ik vroeg me nu en dan toch wel eens af waarom ik mijn bergschoenen had meegebracht. Langere paden kun je niet doen, je hebt geen proviand bij, het is te warm, en bovendien moet je over een goed uur al honderd kilometer verder zijn, want daar is nog een ander park te bezoeken en je wil vanavond toch op een deftig uur in het hotel zijn en van een rustige maaltijd kunnen genieten? In de auto dus maar weer, na een paar foto’s en een ‘wandeling’ van achthonderd meter. Spannend.
Op deze manier is het mogelijk om drie parken op een dag te doen, als ze een beetje dicht genoeg bij elkaar liggen tenminste. Je hebt dan wel veel ‘gezien’, maar regelmatig voelde ik toch de behoefte om ergens eens een hele dag te blijven en een serieuze wandeling te maken. Naar de bodem van een canyon bijvoorbeeld, of naar een verder gelegen gezichtpunt waar de wagen niet bij kon. Natuurlijk is er dan geen airco, natuurlijk is het intens, een toilet staat daar ook niet, maar dan heb je tenminste iets van het land geproefd. Nu rook ik vooral veel verhit asfalt.
De luiheid van de Amerikanen uit zich ook in de benaming van de wandelingen. Strenuous (afmattend) heette de ‘tocht’ naar Cliff Palace, een prachtig complex van oorspronkelijke Pueblo-bewoners, een paar honderd jaar oud en gebouwd in de beschutting van een overhangende rotskap, met een steile val naar de bodem van de canyon een paar meter voorbij de huizen. Nu was dat hele ‘afmattende’ parcours misschien driehonderd meter lang. Maar ja, het liep over rotsen, niet over beton, en er kwamen voor de afdaling trappen (!) en bij de klim terug drie houten ladders van elk 3 meter (!!) aan te pas.
Nu waren er natuurlijk wél mensen die dit wilden doen, en sommigen hadden zelfs hun kleine kinderen bij, volkomen zonder probleem overigens, maar er zat in zo’n groep altijd een vrij hoog percentage buitenlandse toeristen. Het gros van de Amerikanen ging toch liever met de auto tot aan het volgende gezichtspunt.


Bury my heart at Wounded Knee

Ergens in mij leeft een oude Indiaan. Het is iets wat ik deel met mijn moeder. Ik heb een diepe voeling met het Indiaanse gedachtegoed, hun devotie voor de natuur, hun spiritualiteit, hun sociale structuren. Ik had dan ook erg uitgekeken naar de dagen die we in de Indian Reservations zouden doorbrengen.
Natuurlijk wist ik uit boeken dat de Indianen van vroeger niet meer bestaan. Dat ze nu in gammele huizen wonen. Dat ze in roestige auto’s rondrijden. Dat ze T-shirts en spijkerbroeken dragen. En toch was ik niet voorbereid op wat ik zag.
Uit respect heb ik geen foto’s gemaakt van hun armoede. Hun huizen zijn klein en armtierig, met verroeste daken, scheefgezakte patio’s, half weggerotte deuren. In hun achtertuintjes stapelen de resten van afgedankte auto’s en ander materiaal zich op: ze hebben geen cultuur van vuilnisophaling en weten niet waar ze met hun rommel heen moeten. Als gevolg daarvan wonen ze op een vuilnisbelt.
Toen ik aan de grens van het Navajo Indian Reservation stond en te voet de brug over de Colorado River overstak, die voor dat deel de grens vormde, met mijn ogen gericht op de ruige en onherbergzame rode rotsen, overviel mij een diep gevoel van droefheid. In mijn achterhoofd speelde het zinnetje: We can never again go home.
De Indianen is alles afgenomen: hun vruchtbare landbouwgronden (jawel, sommigen waren gewoon vreedzame boeren), hun rivieren, hun graslanden. Ze zijn verbannen naar het kaalste en onherbergzaamste stuk land waar de blanken hen maar konden dumpen, en nu ontdekt is dat er olie in de grond zit, zijn ze ook nu niet langer veilig voor de grijpgrage klauwen van blanke magnaten. In de jaren zestig en zeventig is geprobeerd de Indianen uit hun reservaten te verdrijven en hen te doen ‘inburgeren’ in steden. Mensen die protesteerden of zich organiseerden werden vermoord door de FBI of onrechtmatig opgesloten. Sla er de zaak Leonard Peltier maar eens op na.
De Amerikaanse regering geeft zo weinig mogelijk steun en zoveel mogelijk tegenkanting waar het de Indianen aangaat. De oudste permanent bewoonde nederzetting van het continent, het Hopi-dorp Old Oraibi is een verzameling half afgebrokkelde ruïnes, hier en daar gestut met betonblokken, waarin nog mensen leven. Maar zij vrezen voor het terugtrekken van de status van hun dorp als National Monument, omdat ze nog tussen de ruïnes leven en ‘er geen zorg voor dragen’.

De Hopi houden enorm aan hun culturele erfgoed, voornamelijk de drie mesa’s (platte rotsmassieven) waarop hun oudste dorpen staan. Hun reservaat is klein, al waren zij vroeger het volk dat de eerste Westerse ontdekkingsreiziger de Grand Canyon toonde.
Zo vroeg als de vorige eeuw weerden de Hopi elke vorm van fotocamera’s uit hun dorpen. Toen al voelden ze dat ze een toeristenattractie werden, en ze wilden hun heilige plaatsen en hun ceremonies uit de handen van de blanken houden.
Walpi, het dorp waar de meeste ceremonies doorgaan, ligt op een uitgestrekte rotspunt van First Mesa, met uitzicht over de hele vallei. Je kunt het alleen bezoeken met een Hopi gids. Wij kwamen er aan net tussen twee bezoeken in en moesten bijna een uur wachten. Onze Amerikaanse vrienden wilden dat niet, we hadden nog ver te rijden en andere dingen te doen. Eenmaal terug in de wagen gaven ze onderling commentaar dat het toch stom was van de Indianen: ze hadden 60 dollar aan ons kunnen verdienen. Mijn man en ik zagen het anders: de Indianen weigeren hun cultuur (voor ons: hun ziel) te verkopen, en staan blanken alleen toe op hun voorwaarden. Dat is iets om respect voor te hebben. Wij als blanken hoorden daar de eisen niet te stellen. Toen we dat probeerden uit te leggen aan onze vrienden, moesten we het gesprek zonder conclusie afbreken, want we stonden op het punt ruzie te krijgen.

De Diné (de naam Navajo komt niet van hen) hebben in hun reservaat een deel van hun oorspronkelijke gebied mogen behouden. Het is hun teruggeschonken nadat ze bijna omgekomen waren in een ander, vreselijk reservaat. Canyon De Chelly is een plek die ze liefhebben. Daar stroomt nog een rivier en is er nog groen, daar wonen nog een paar gezinnen die ook wat gewassen verbouwen. Daar hoorde ik, per toeval, tijdens een korte stop een Indiaanse gids van een ander groepje toeristen een lied zingen dat uit zijn ziel kwam. Toen hij klaar was, zinderde de stilte met een eigen stem, zoals alleen gebeurt als grote kunstenaars of echte ingewijden hun stem laten horen. Hij sprak over de liefde voor al wat leeft. Hij zei: ‘Alles in de natuur heeft zijn eigen taal. Zelfs de stilte heeft een stem. Je kunt de Liefde van het leven alleen voelen met je hart. Misschien is de mens hier op aarde gekomen om naar zijn hart te leren luisteren.’
Daar, op die plek, tijdens dat lied, heb ik gehuild.

Tot slot moet ik nog wat nuanceren.
Het is altijd gevaarlijk om als buitenstaander over een volk en haar cultuur te schrijven. Je hebt makkelijk de neiging om de zaken zo voor te stellen dat het lijkt alsof je het hebt over elk individu van dat volk, en dat ze allemaal op dezelfde manier zullen reageren op een bepaald gegeven.
Dat is natuurlijk niet zo. Onder de Amerikaanse bevolking zijn grote groepen van Latino of zwarte afkomst. Er zijn veel Joden. Onder de blanken vind je wortels die teruggaan naar elk mogelijk Europees land. Al die mensen zijn verschillend, gedeeltelijk vanuit hun cultuur, gedeeltelijk vanuit hun persoonlijkheid. We doen de dingen altijd net iets anders dan de ander, zelfs al behoort die tot dezelfde cultuur als wij.
Langs de andere kant zijn er ook algemene lijnen te ontdekken, en is het interessant om daar voeling mee te hebben, zodat je interculturele communicatieproblemen uit de weg kunt proberen te gaan. Ik denk dat ik in de bovenstaande tekst een vrij realistisch beeld geschetst heb van een aantal tendensen die voorkomen in de gegoede blanke middenklasse van Amerika. Elke persoonlijke nuancering moet daar later aan toegevoegd worden vanuit eigen ervaring.

Een waardige en passende afsluiter voor dit hele relaas is misschien een Gaelische mantra, die ik op de muur geprint zag in een tentoonstelling van natuurfotograaf Ansel Adams, een man met een schitterend oog en een diepe ecologische motivatie. De tentoonstelling van zijn werk liep in een galerij van het Casino-hotel Bellagio in Las Vegas, een stad die mijn man en ik zo vreselijk vonden dat ik er verder geen woord meer aan wijd.


I know that I am one with beauty
And that my comrades are one.

Let our souls be mountains,
Let our spirits be stars,
Let our hearts be worlds.

26/07/2006



EEN DROOMKLAS

(09-05-2006)

Het borrelt en bruist in de klas. Terwijl de Spaanse deerne in de rood-met-witte-bolletjes-T-shirt met volle overgave ballonnetjes opblaast, danst een giechelende hinde over de boekentassen die overal over het klasoppervlak verspreid liggen in een poging de secretariaatsdame een gracieuze buiklanding te bezorgen.
De zwijgzamen trekken zich terug in hun stille schulp van ergernis, bij hun boeken of hun notities voor de volgende les. Maar zoveel studie-ijver mag niet baten als het paarse, piepende wekkermonster zijn flikkerende stem laat horen – tot driemaal toe. Opgepast, Petrus! De Heer waakt!
‘Maar dit is toch echt?’ vraagt de dartele dochter van Aphrodite, gezeten onder een veelkleurig afdak van ballonnen, terwijl ze niet-begrijpend naar de foto’s van de hele wereldbevolking staart die, slecht gefilterd door het licht van het raam, vruchteloze pogingen doen om twee prenten tegelijk te zijn.
‘Natuurlijk,’ komt het van de andere kant van het lokaal, waar de juffrouwen die hun cactus met crêpepapier hebben versierd heimelijk zitten te lachen met de stickercollectie van hun voorburen, en met de emmer die daar in alle stilte onder de bank heen en weer schommelt, met zijn kostbare rode party-ballon erin, getuige van een feestje dat nooit echt zal losbarsten. En wat de dames met die zwarte das van plan waren?
Nee, dan liever de witte slingers en kuikens van ijzerdraad die in allerlei poses van hoogst pijnlijke acrobatie proberen hun evenwicht te bewaren op de rug van een giftig geschilderde nep-Chinese kraanvogel in doodsnood.
‘Nog een zakdoekje?’ vraagt de ijverige leerling aan haar vriendin met hooikoorts. ‘We hebben ze in ‘t wit, in ’t groen of met Lion-Kingmotief. Hij brult alleen niet, die versie hadden ze niet meer in stock.’
We zouden toch dringend iets aan die verzameling uitpuilende sokken, T-shirts en sportschoenen in de kast moeten doen, denkt het hippe kind. Mijn boeken hebben de laatste tijd zo’n vreemd geurtje, en sinds er vanalles uit de kast dondert als we ze opendoen, laten we ze maar gewoon openstaan, een zicht dat de leerkracht ongetwijfeld naar waarde weet te schatten.
Het enige wat dit droeve kleurenbombardement enigszins tempert, denkt de mismoedige leerkracht, is het monotoon grijze geroekoe van de trouwe duif op de dakrand, mooi op het ritme van de flikkerende neonlampen, die ongetwijfeld binnenkort in het midden van de les hersteld worden door twee kibbelende werkmannen op een wiebelende ladder, die bij het verlaten van dit paradijsje de deur open laten staan, zodat iedere gedesillusioneerde idealist snel de uitgang vindt.

Wat een droomklas is dit. Ik hoop dat ik snel wakker word.

09/05/2006



WILDE LUCHT

voor Anna Coudenys

Mijn boek is uniek!
Hoezo ‘er zo sterk op lijkt’? Wat mag dat dan wel zijn?
Gaan we ruziemaken?
Wie is die vrouw? Anna wie?

‘Die schrijfster van dat boek dat zo op het jouwe lijkt.’
Zo werden we aan elkaar voorgesteld. Ik weet niet wat jij ervan vond, maar voor mij is zoiets mogelijk de ongelukkigste zin die je bij een kennismaking kunt horen uitspreken. Mijn Als een spiegel en jouw Wilde lucht, daar ging het over.

Het had leuk kunnen worden, daar op de boekenbeurs. We hadden spektakel kunnen maken en luidruchtig beginnen discussiëren over wie er eerst was, wie de echte bedenker van het idee was en zo. Hadden we elkaar in de haren moeten vliegen? Zoiets had misschien wat extra publiciteit opgeleverd voor ons allebei. Maar we zijn vriendelijk gebleven, we geloven niet in plagiaat, we hebben elkaar een beetje afgetast, misschien gedacht van: hoe komt iemand die op het eerste zicht zo van mij verschilt op zo’n gelijkaardig idee?
Een beetje jaloers was ik wel, heel even, want jij was er in geslaagd een concept door te duwen waar ik voor Als een spiegel aan had gedacht, maar dat ik meteen opzij had geschoven als onrealistisch, niet haalbaar, commerciële waanzin die elke uitgever zou weglachen: een cd bij je boek. Maar de jaloezie duurde niet langer dan de gedachte zelf. Ik wist immers waarom ik twee jaar geleden niet eens geprobeerd had om het idee naar voor te schuiven: de klassieke muziek waarover ik schrijf, kan iedereen die het wil zelf gaan opzoeken. En de onbenoembare improvisaties komen beter tot hun recht als je ze door de lezer in gedachten zelf laat spinnen. Je hoeft er geen melodieën op te kleven.
Wat jij deed, was bovendien toch nog anders: een soundtrack bij het boek, gecomponeerd door een goede vriend aan wie je dat speciaal gevraagd had. En die primeur gunde ik je gerust.

Het bleef wel knagen, hoor, die onbestemde gelijkenis tussen ons werk, laten we eerlijk zijn. Jij had mijn boek nog niet gelezen en omgekeerd was onmogelijk, dat van jou was nog niet eens verschenen. Daar sta je dan met een uitgever die zegt ‘dat er toch zulke sterke parallellen zijn’, maar tegelijk benadrukt ‘dat het echt wel een ander boek is’. Lekker geruststellend is dat.
Het duurde tot Roel Van Veldt (jouw componist) Als een spiegel las en het ronduit enthousiast ook meteen doorgaf aan jou. En toen je het gelezen had, wilde je eens afspreken. Ik had ondertussen nog altijd geen flauw benul van de precieze inhoud van Wilde lucht, behalve dat er een blinde pianist in voorkwam, een detail dat op zich al frappant genoeg was om me aardig ongemakkelijk te maken. Als ik moest wachten tot het uitkwam, zat ik tot februari met mijn vingers te draaien. Maar toen stuurde je me de drukproef en mocht ik lezen lezen lezen.

Wat kan ik zeggen? Een hartverscheurend boek, een intense kreet, een monumentale draaikolk. Wilde Lucht sloeg me achterover. Vooral de combinatie van onverwachte elementen en details die o zo herkenbaar waren, was uiterst bevreemdend. Want het herkenbare, daar had ik naar uitgekeken en tegelijk voor gevreesd. Hoeveel kanten kun je op met een blinde pianist? Maar de gelijkenissen met Als een spiegel zijn niet wat dit zo’n goed boek maakt. Dit is een brok emotioneel geweld die je raakt zoals alleen rake woorden dat kunnen.
Ik ga de pret niet bederven en je plot van naaldje tot draadje blootleggen. Het mag volstaan te zeggen dat jouw Lia en Lennert zielsverwanten zijn van mijn Ningal en Tureck. Ik herkende intieme details die ik in mijn eigen tekst verweven had, of elementen waarmee ik had gespeeld maar die er in de loop van het schrijfproces waren uitgefilterd. Ik las een alternatieve versie van, nee, niet mijn verhaal, maar wel van mijn personages.
Onze verhalen zijn inderdaad heel anders, van toon, van uitkomst, van opbouw. En toch zijn ze doordrongen van een gelijkaardige ziel. Ze spiegelen elkaar, en dat zeg ik zonder ironie of woordspelletjes op mijn eigen titel.
De wereld zit vreemd in elkaar, vind je niet, als een boek over telepathie een bijna telepathische tweelingbroer krijgt? Of misschien zit de wereld helemaal niet vreemd in elkaar. Misschien is dit glashelder en volstrekt duidelijk. Zo voelt het alleszins wel.

Lieve Anna, ik heb je leren kennen doorheen je boek voor ik je leerde kennen als mens. Beide keren was dat een regelrechte belevenis. Zoals onze boeken met elkaar verbonden zijn, zo ook wij. Het kan niet anders. We zijn immers wat we schrijven, anders deelden we misschien een kamer in hetzelfde gekkenhuis.
Je bent een bijzondere vrouw met een sterke stem. Je daagt me uit, met je woorden, je wezen, je taal. Groei, zeg je. Schop ergens tegenaan. Wees heel zacht.

Ik zal mijn best doen. Doe je mee?


Wilde lucht is verschenen bij Afijn (Clavis, Hasselt). Voor meer info, kijk op www.wildelucht.com

13/03/2006



MAG HET MOEILIJK ?

Pleidooi voor de onbegrijpelijkheid - voor J.W.

Een kleine opmerking van een Radio1-journalist deed vanmorgen heel eventjes al mijn haren overeind komen. Het ging over de nominaties voor de shortlist van de Gouden Uil.
Peter Verhelst is bij de volwassen literatuur genomineerd met zijn boek Zwerm. De journalist vermeldde dat het een omstreden boek was, en wanneer naar zijn persoonlijke mening werd gepolst, was meteen duidelijk dat hijzelf niet bepaald een voorstander was van het lijvige werk.
Ik word er soms gefrustreerd van. Waarom is het boek van Verhelst omstreden? Omdat het 666 bladzijden telt die achteruit tellen, tot in het negatief? Omdat het verschillende lettertypes gebruikt? Omdat er zwarte bladzijden inzitten? Omdat het verschillende genres lijkt te vermengen? Omdat het gaat over terrorisme, oorlog en geweld in een wereld die een kruising lijkt tussen het Europese continent, de Amerikaanse maatschappij en de Verhelstiaanse surrealiteit?
Niks van dat alles. Zwerm is omstreden omdat het een MOEILIJK boek is.

We leven in een wereld die tot ziekmakens toe draait om consumptie. De klant is koning, en de klant moet op zijn wenken worden bediend. ‘De Klant’ is de grootste gemene deler van de samenleving, de doorsnee Vlaming, de gewone burger. En die gewone burger leest, laten we eerlijk zijn, het liefst ontspannende lectuur, thrillers en detectives, romantiek. Om het met de woorden van Jeanette Winterson te zeggen: geschreven televisie, of negentiende-eeuwse literatuur die in een hedendaags jasje werd gestoken. Het is herkenbaar, het leest vlotjes, het heeft een happy end: succes gegarandeerd. Commercieel succes, wel te verstaan.
Dingen die te vaak herhaald worden, verliezen hun smaak. Maar iets flets en makkelijks wordt maar al te vaak verkozen boven iets scherps en uitdagends.
Kunst is scherp en uitdagend. Kunst, in welke vorm dan ook, daagt ons uit om onze grenzen te verleggen, om ons te laten leiden naar een nieuw uitzicht. Het kan ons, als we dat toelaten, een stukje van onszelf te laten zien dat we nog niet kennen. Kunst daagt ons uit te groeien. Kunst die ons niet uitdaagt om onze grenzen te verleggen, is geen kunst maar amusement.
Er is niks mis met amusement. Maar laat het dan in godsnaam geen literaire prijzen krijgen.

Als Vlaanderen zichzelf een literatuurminnende regio wil noemen, moeten we toch eens wat kritischer naar onszelf kijken. Waarom is er sinds Paul Van Ostayen nooit meer iemand geweest die het Experiment met de Nederlandse taal aandurfde en daarvoor ook werd beloond? Van Ostayen heeft zijn plaats op het ereschavotje, net zoals een dozijn andere dichters en schrijvers die allemaal al meer dan een halve eeuw dood zijn. Van Ostayens poëzie is ook bepaald MOEILIJK, maar toch vindt iedere weldenkende literatuurkenner hem schitterend. Waarom kan Verhelst dan niet met dezelfde maatstaven worden beoordeeld? Naar mijn oordeel is hij een van de weinig auteurs in het Nederlandse taalgebied die het Experiment vandaag daadwerkelijk aangaat. Er zijn er nog, zeker, mensen als Jaap Blonk, Tonnus Oosterhof, Arne Deprez of het Krikri collectief, om er maar een paar te noemen, maar die huizen meestal in de schaduwen van de onbekendheid en worden daar door de media en het grote publiek met vaste hand in gehouden.

Het heeft te maken met onzekerheid. Experimenten betreden nieuwe ruimtes. Een experiment begeeft zich per definitie buiten de grenzen van het bekende. Dat kan ontgoochelingen opleveren, of fantastische resultaten. In beide gevallen is onzekerheid echter de motor. Een lezer die zich waagt aan een experimenteel geschrift, moet beseffen dat het heel goed mogelijk is dat de grond hem onder de voeten zal worden weggeslagen. Hij zal geconfronteerd worden met een taal die niet vanzelfsprekend is, met een verhaal, gedachtegang, vormgeving, … die hem voor problemen zullen plaatsen. Hij zal mentaal en emotioneel moeten werken om de tekst ten volle te kunnen vatten.
Het valt in feite heel goed te vergelijken met het beklimmen van een berg. Zelfs als je graag klimt, is dat vermoeiend en vaak ook pijnlijk. Je botst tegen de grenzen van je lichaam, je uithouding, je mentale weerstand. Je wilt opgeven. Maar als je doorzet, is het uitzicht op de top adembenemend.
De klimmer weet dat wat hij op die bergtop ervaart waardevol en bijzonder is. Van beneden in het dal klinken de niet-begrijpende stemmen van al diegenen die geen moed of geen zin hadden in de klim. Wat zoekt die gek op honderden – duizenden – meters hoogte? Hij is niet goed wijs. Ze zouden dat klimmen moeten verbieden …

Al te vaak wordt MOEILIJKE kunst (of kunnen we niet beter gewoon KUNST zeggen?) door degenen die dat werk niet willen verrichten (uit gebrek aan tijd, energie of interesse) verketterd als onleesbaar, onbegrijpelijk, of een gratuit spel met vorm. De kunstenaar moet er eerder voor gestraft worden dan beloond. Zoals de liefhebber van Monetreproducties in een museum voor moderne kunst zal zeggen: ‘Mijne kleine kan dat ook’. Hij vergeet dat Monet in zijn tijd even gedurfd was, zoniet nog gedurfder, dan de moderne, minimalistische of woeste kunst waarvoor hij nu minachtend zijn neus ophaalt, en dat de tijdgenoot van Monet even minachtend tegenover het ‘meesterwerk’ stond als hij nu tegenover het hedendaagse equivalent.
Natuurlijk is het moeilijk om goede hedendaagse kunst in zijn context naar haar werkelijke waarde te schatten. Echt goede kunst heeft een zekere tijdloosheid. Ze blijft acuut en fris, hoewel ze honderden jaren oud kan zijn. Het is dus begrijpelijk dat critici afwachten of een oeuvre ook werkelijk standhoudt, door de generaties heen. Toch is afwachtendheid nog iets anders dan afwijzing.
Ik voel die afwijzing, soms in het algemeen, soms gericht tegen mijzelf. Ik ben ook zo’n boekenwurm die zich opsluit op haar kamer en op vakantie Virginia Woolf verkiest boven Dan Brown. Ik ben in de minderheid, ongetwijfeld. Dat is op zich al niet zo’n prettig idee. Mensen zijn graag in de meerderheid, dat geeft hen zekerheid. Dat er bij die minderheidspositie ook nog een keer de vijandigheid komt van een maatschappij die alles wat enigszins uitzonderlijk is het liefst wil uitroeien met een saus van ontstellende middelmatigheid, is beangstigend.
Of zoals Geert van Istendael zegt in Het Belgisch labyrint (vrij geciteerd): ‘Ik hou van België omdat elke vorm van kapsones, dikdoenerij en valse belangrijkheid er van de tafel wordt geveegd met de woorden ‘gene zever’. Ik haat België omdat alles wat eigenzinnig is, wat een eigen karakter heeft, wat artistiek opvlamt, voor de Belg onder de term ‘zever’ valt.’

Laat een ding duidelijk zijn: ik heb geen enkel probleem met mensen die geen zin hebben in de uitdagingen van kunst. Zij mogen hun amusement gerust iedere avond op tv volgen. Ze mogen hun detectives en thrillers meenemen op vakantie. Ze hoeven de berg niet op, echt niet. Zij mogen hun mentale energie besteden aan hun dagelijkse job, de opvoeding van hun kinderen, de dingen die zij belangrijk vinden. Die dingen zijn meestal ook belangrijk.
Maar willen ze dan in godsnaam ophouden met alles wat niet binnen de amusementsregio valt te verketteren? Er zijn wel degelijk mensen die het nièt makkelijk willen, die genieten van een dik en veeleisend boek, die de confrontatie met het werk en met zichzelf willen aangaan.

We kunnen niet allemaal fans zijn van Thuis of het Eurovisiesongfestival. We lezen niet allemaal graag Pieter Aspe. Mag dat? Mag het in godsnaam ook moeilijk?
Ik hoop het. Want een maatschappij die haar kunst aan banden wil leggen en van haar kunstenaars ‘normale’ mensen wil maken, is bezig zichzelf alle zuurstof te ontnemen. Zwerm is een boek dat Vlaanderen heel erg nodig had. Vind het gerust mooi, of foeilelijk. MOEILIJK is het zeker. Maar het is het waard om gelezen te worden en het daagt ons uit, zoals de versluierde bergtoppen in de ochtendnevel ons uitdagen om te klimmen, en te groeien.

Veel succes.

06/02/2006



DE ESSENTIE


Winter.

Een lang, langzaam seizoen. Weinig sneeuw, wel een bijtende vochtige kou die in je kleren en je botten kruipt. Weer om ’s avonds bij de haard te zitten, of in een warme keuken met een stuk of zes familieleden, terwijl moeder de pompoensoep op het vuur zet. Gezelligheid binnen is vaak een kwestie van genoeg kou buiten.
De vier seizoenen, leert men ons. Het jaar is opgedeeld in vier gelijke delen, die elk keurig drie maanden toebedeeld krijgen. Natuurlijk wijkt de natuur hier met grillige regelmaat van af. In dit land zijn de bomen vier tot zes maanden bladloos. De lente is korter en daardoor heviger, en loopt bijna ongemerkt over in de zomer. Het stervensproces dat herfst heet, zet vaak ongemerkt in, wanneer de bomen nog overdadig groen zijn. Waar begint het loslaten van leven, wanneer is het gouden seizoen werkelijk ten einde? Wanneer het laatste blad van de bomen valt?
Dit jaar hield het weer de natuur voor de gek. Zo vroeg als midden augustus kon je iets van twijfel opmerken in blad en bast, een aarzeling, een verstilling. De herfst begon stilletjes dit jaar, en heel vroeg.
Maar het mooie weer hield aan. Sterke temperatuursdalingen bleven uit, de wind trok zijn ijzige klauwen voorlopig nog even in. En nog even. En nog wat langer. Een enkele koelere week kon het werk onmogelijk doen.
Als gevolg daarvan stonden met Kerstmis de eiken en de wilgen nog volop in geel-groen blad.

Ieder jaar beleef ik de seizoenen intens, ieder jaar anders. Het ene jaar heeft de herfst op mij het effect van een stralende zonsondergang, een ander jaar zie ik twee maanden lang een langzame dood, waar ik ook kijk. De lente is een langzaam wakker worden, met tegenzin haast, of een jubelend ontwaken van stuwend leven.
Voel ik de woordenloze stromingen in de natuur, of projecteer ik mijn eigen gevoelens op wat ik zie? Het tweede is waarschijnlijker, maar het maakt mijn seizoensymfonieën niet minder waardevol.

Deze winter beleef ik met een gevoel van opluchting. De gevreesde verhuis komt met rasse schreden naderbij. We leggen in ons nieuwe huis de muren bloot, we graven naar de wortels. Het huis dat we zullen verlaten, wordt hapje na hapje uitgekleed. Waar we heen gaan, wacht ons meer voeling met de natuur, een nest voor onszelf en onze kinderen. Maar er is minder bergruimte. Grote schoonmaak, zuchten we. Alle overtolligs mag – moet – verdwijnen. We sorteren herinneringen in dozen, we ontdoen ons van ballast. Wat nemen we mee, wat laten we achter? We stropen onszelf af tot op onze essentie.
Is het dan verbazend dat ik de ranke silhouetten van de bomen zie, zwart en naakt afgetekend tegen het avondlicht, en een gevoel van bevrijding ervaar? Zelfs wetenschappers zeiden in de loop van december dat de natuur snakte naar de winter, naar de kou die haar in staat zou stellen haar mantel af te leggen. En nu, eindelijk, is het zover.

Sommige jaren stel ik bij het naderen van het nieuwe jaar een contract op met mezelf. Wat heb ik dit jaar gedaan waarop ik trots ben, wat was minder fraai? Waar wil ik aan werken in de komende twaalf maanden? Het is een creatieve en nuttige zelfanalyse.
Dit jaar geen lijstjes, tenzij met titels als dringend/hoogdringend/met de grootste prioriteit waarop taken staan die moeten afgewerkt worden in het licht van de nakende verhuis. Heel deze winterperiode is een tocht naar het diepste van onszelf, met de vraag wat we willen meenemen naar deze nieuwe fase in ons leven.
We kijken er naar uit. We zijn er elke dag mee bezig. We zijn er al bijna. We zijn er. We zijn.

16/01/2006



HUIS


Mijn man en ik verhuizen binnenkort naar onze woning in Hamme. De huur opzeggen van het huis waarin we nu wonen, verloopt volgens de regeltjes: een paar maanden op voorhand een aangetekende brief en een telefoontje naar de huisbazin. We zien er niet tegenop om zelf nieuwe huurders te zoeken. Dat bespaart ons onaangekondigde bezoekers aan de deur of onwelkome gasten als we in bad zitten.
Onze huisbazin is een oude dame zoals je er regelmatig vele op straat ziet wandelen: de haren netjes gekruld, de handtas stevig onder de knokige arm gekneld, dikke vleeskleurige nylonkousen onder een keurige rok die reikt tot de knie. Zij vindt het een prima idee dat wij nieuwe huurders zoeken, en geeft prompt haar verlanglijstje: het liefst jonge mensen, met werkzekerheid en een vast inkomen, geen zeven kinderen, geen huisdieren … en vooral geen vreemdelingen. Wat mevrouw met vreemdelingen bedoelt? Awel, ja, vreemdelingen, zwarten, hé. Die moet ze werkelijk niet. En, oh ja, ze wil ook de huurprijs nog verhogen met zo’n 100 euro.

In de weken die volgen zien we nogal wat mensen passeren. Eén ding is ons meteen duidelijk: de vraagprijs is belachelijk hoog. Nu valt daar misschien nog een mouw aan te passen, met de oude dame valt daarover waarschijnlijk wel te praten. Iets anders choqueert ons erger.
Er komt een vriendelijk koppel kijken. Ze vinden het huis schitterend en ze zijn zelfs bereid de volle prijs te betalen. Het is een stel verzorgde mensen met drie jonge kinderen. De moeder is een moderne, warme vrouw, de vader een iets oudere man die ons voornamelijk met zijn vrouw laat praten over de praktische kanten van het huis en de hele tijd het kleine kind dat ze bij zich hebben rustig en vriendelijk op zijn arm draagt. Hun nationaliteit hebben we niet gevraagd, iets oosters-zuiders aan hun zachtbruine huidskleur te zien. Ze zijn beleefd, vriendelijk, correct. Ze vertellen eerlijk over hun inkomen en de reden waarom ze een huis zoeken (meer ruimte voor de kinderen). Als het ons huis was, kregen ze het meteen.
We geven hun de coördinaten van onze huisbazin. Twee dagen later krijgen we opnieuw telefoon van hen. De vrouw vertelt dat de oude dame zich aan de telefoon kwaad heeft gemaakt en heeft gezegd dat het huis helemaal niet te huur staat. Het koppel vraagt ons wat er aan de hand is. Wij beloven terug te bellen en vragen het geval na bij de huisbazin. Haar antwoord is laconiek: ‘Ah ja, die vreemdelingen? Dat had ik gezegd, hé, dat ik dat niet moest.’
Ze heeft die mensen niet eens gezién.

Nu kan ik best begrijpen dat er redenen zijn om een beetje huiverig te staan tegenover huurders die uit een volkomen andere cultuur komen. Normen en waarden zijn niet overal gelijkaardig. Een eigenaar heeft graag dat zijn huis behandeld wordt op een manier waarvan hij verwacht dat de huurders ermee vertrouwd zijn, en bij nieuwe Belgen is dat niet altijd even makkelijk. Maar mensen zonder enig excuus de deur wijzen (of in dit geval de hoorn op de haak gooien) omdat ze Frans spreken met een buitenlands accent, zonder zelfs maar na te gaan of ze beantwoorden aan de criteria voor goede huurders, is zo’n bot racisme dat mijn man en ik niet eens wisten wat we moesten antwoorden.

Wat is er gebeurd met de universele waarden verdraagzaamheid en bescheidenheid? Ik ben geen kerkganger, en zelfs ik weet dat je mensen niet op hun uiterlijk mag beoordelen.
Er zijn de laatste jaren nogal wat problemen in dit kleine landje rond de integratie van allochtonen in onze cultuur. Het proces loopt niet van een leien dakje, en de fouten stapelen zich op aan beide kanten. Een eenvoudige oplossing is er niet. De wereld is kleiner geworden, er komen steeds meer mensen. We zullen op een of andere manier moeten leren samenleven.
Daarvoor moet iedereen water in zijn wijn doen, zowel de streng gelovige moslim die zijn zoontje zegt dat hij de kleuterjuf niet hoeft te gehoorzamen omdat het een vrouw is, als de bange Vlaming die denkt dat alle vreemdelingen profiteurs en criminelen zijn. Respect voor vrouwen is een attitude die de Islamitische cultuur nog voor een deel moet gaan inzien. Respect voor mensen met een andere cultuur daarentegen is iets waarin Europeanen nooit goed zijn geweest (en Amerikanen al helemaal niet). Als beide partijen eens iets aan hun eigen houding gingen doen, zou dat al veel oplossen. Maar daar hebben maar heel weinig mensen oren naar. De andere partij toebrullen dat hij in fout is, is veel makkelijker.

Onze sympathieke kandidaat-huurders hebben besloten geen klacht in te dienen tegen de eigenares. We begrijpen heel goed dat ze al de vijandigheid en de rompslomp kunnen missen, maar ergens voelt het ook aan als een gemiste kans voor de rechtvaardigheid waar we in dit land zo prat op gaan. In een laatste hartelijke telefoontje vertelde de vrouw dat ze ondertussen een ander huis op het oog hadden. Wij wensen hen veel succes met de zoektocht naar een nieuwe woonst, en we wensen hen vooral een huisbaas toe die hen als huurder beoordeelt naar wat ze te bieden hebben, en niet naar hoe ze eruit zien. Want dat verdienen ze echt.

14/12/2005



Terug naar Nieuws

Terug naar Hoofdmenu