Fragment uit Als een spiegel

Anna bracht me naar de tuin,waar ik de pianist zag zitten in de schaduw van een brede beuk aan het eind van het gazon. Er waren twee kinderen bij hem en aan het lawaai te horen deden ze een spelletje. Hun moeder riep:‘Ophouden, allebei. Oom Tureck heeft bezoek.’
De jongen en het meisje, allebei jonger dan tien, kwamen aangelopen en gaven me op aandringen van hun moeder een hand, waarna ze giechelend in huis verdwenen, kleine vogeltjes in het zonlicht van een zomerwind.
Ik staarde besluiteloos naar de stille figuur in de tuinstoel en vroeg me af waarom mijn gevoel ook nu weer bestond uit een vreemde mengeling van opwinding en angst.
Anna gaf me een zetje en zei: ‘Ga maar. Hij wacht op je. Als jullie iets nodig hebben, ik ben binnen.’
Ze liep het huis in en aarzelend stak ik het blinkend groene grasveld over.
Szchumarovdin begroette me voor ik mijn cello had neergezet.
‘Fijn dat je er bent, Ningal.Viel de rit mee?’
‘Ja, alleen een beetje warm.’ Ik ging in de andere tuinstoel zitten.
‘Als je wat te drinken wilt, op het tafeltje staat fris spuitwater. Je zult het zelf wel moeten inschenken, daar ga ik niet mee knoeien.’ Hij grijnsde. ‘Dan is het beetje goede indruk dat ik misschien op je gemaakt heb op slag verdwenen.’
Ik schonk voor mezelf een glaasje in.
‘U ook wat?’
‘Graag.’
Ik vulde het andere glas en gaf het hem.
‘Dat doet goed. Mijn zus is zo’n schat.’
De warmte in zijn stem deed me opkijken. Hij had zijn hoofd met open ogen achterovergelegd, gericht naar de zonnestralen die gefilterd door het bladerdak de grond bereikten.
‘Ik hou van de zon op mijn ogen. Dan verandert het een beetje in mijn hoofd.’
Ik glimlachte, maar werd verrast door zijn volgende vraag.
‘Ben je goed in improviseren?’
‘Valt best mee,’ zei ik een beetje terughoudend. Ik had door de jaren heen veel geleerd van David, tot ik het punt bereikt had dat ik mijn vingers zonder al te veel angst hun gang kon laten gaan.
‘Zou je nu iets willen spelen?’
‘Hier?’
‘Ja, hier.’
Ik opende de kist en bevrijdde mijn instrument uit zijn banden. De snaren hielden het, gezien de temperatuur, redelijk. Ik harste mijn strijkstok en ging zo comfortabel mogelijk zitten.
Szchumarovdin zei:‘We gaan een experimentje doen. Ik zal je vragen je te concentreren op de dingen om je heen, planten en zo. Ik wil dat je probeert wat je ziet of voelt in je spel te verwerken. Oké?’
‘Goed.’
Zo’n opdracht was nieuw voor mij, en de oefening begon me te interesseren.
Hij liet me eerst een beetje inspelen en vestigde toen achtereenvolgens mijn aandacht op het gras, de vogels, de grote beuk, het zonlicht, de hemel.
Iedere keer probeerde ik me af te stemmen op wat ik gewaarwerd en ik had heel snel door dat dat meer was dan wat ik alleen met mijn ogen zag. De muzikale patronen varieerden ook sterk. Bij elk onderwerp ontstond een andere melodie en een ander ritme. Ik kreeg er plezier in.
Na zijn laatste aanwijzing liet de pianist me begaan tot ik vanzelf ophield.
Voorzichtig keek ik in Szchumarovdins richting. Zijn grijze ogen staarden in het niets en om zijn mond lag een stille trek. Ik vroeg me af wat hem zo geraakt had.
Uiteindelijk vroeg hij:‘Wat vond je er zelf van?’
Deze keer had ik geen moeite met antwoorden:‘Magisch.’
‘Ik wist dat dit iets voor jou zou zijn.’
Ondanks de positieve ervaring begon ik weer te schuifelen in mijn stoel.
Wat wil hij van mij?
De pianist stond op.
‘Denk je dat je dit binnen zou kunnen herhalen?’
‘Ja,’ aarzelde ik, en ik volgde hem over het krimpende gras naar de beschutting van het huis. Hij kende de weg en bracht me zonder veel moeite naar de salon, waar een oude buffetpiano stond. Ik snapte waar hij heen wilde.
Hij ging aan het instrument zitten.‘Pak een stoel. We gaan een duetje proberen.’
Toen ik me geïnstalleerd had, vroeg hij: ‘Denk je dat je je die beuk van daarstraks weer voor de geest zou kunnen halen?’
‘Ook muzikaal?’
‘Als je kunt.’
Ik probeerde, zette een paar vingers.‘Het zal niet hetzelfde zijn.’
‘Het is een improvisatieoefening, geen geheugentraining. Begin maar, ik val wel in.’
Het duurde niet lang of ik kon de melodie haar gang laten gaan. Ik sloot mijn ogen en zag het bloedzwarte bladerdak voor me, met oplichtende vegen vuilgroen en teer rood. De gladde grijze stam, de uitgestrekte takken die de zomerwind het hof maakten en probeerden de lucht te vangen tussen hun vingers.
Ik was me niet bewust van het moment waarop Szchumarovdin inviel, maar opeens was hij er, een tegenmelodie verweven in die van mij.
Het effect was verbijsterend. Onze twee stemmen verhelderden elkaar. Het was alsof hij me duidelijk maakte wat ik probeerde te zeggen, en ik bij hem hetzelfde deed.
Spiegel tegenover spiegel … Nee, spiegel in spiegel …
Samenspel, zowel voor mijn eigen plezier als in het kader van mijn opleiding,was altijd een deel van mijn leven geweest. Maar dit was zo anders, en vooral zo krachtig, dat ik moeite had om volledig te beseffen wat er met me gebeurde. Ik wist alleen dat ik niet wilde ophouden.
Maar toen we op een gegeven ogenblik allebei voelden dat het stuk zichzelf beëindigde, gaven we eraan toe. Het laatste akkoord was een besluit, maar tegelijk een uitnodiging tot meer.
De stilte die volgde, werd verbroken door Szchumarovdins uitbundige lach.
‘Dat was …’ Hij reikte naar me, overbrugde de leegte die ons scheidde. Zonder nadenken nam ik zijn handen in de mijne en vulde aan: ‘Heerlijk.’
Hij werd ernstiger.
‘Dit was waarop ik hoopte toen ik je vroeg om hierheen te komen. Ik voelde het vanaf het moment dat ik je ontmoette. Ningal, zou je dit willen herhalen?’
‘Zeker,’ glimlachte ik, nu werkelijk gemeend. ‘Maar niet binnen de vijf minuten, als het even kan.’
‘Nee, dat bedoelde ik niet.’
Hij ging verzitten en keerde zich helemaal naar me toe. Zijn grijze ogen keken naar me en tegelijk door me heen.
‘Ik ben al een hele tijd op zoek naar een alternatief voor het traditionele klassieke concert. Improvisatie is voor mij altijd een natuurlijke vorm van musiceren geweest. Het biedt ook mogelijkheden: het kan tussen het klassieke repertoire door of zelfs helemaal op zichzelf. Maar als solist word je makkelijk eentonig. Ik heb iemand nodig die muzikaal met mij in gesprek gaat, of in gevecht.’
Ik voelde wat er ging komen, maar kon het niet geloven. Op slag was mijn angst er weer, bonkend in mijn keel.
‘Ik heb lang gedacht dat ik mijn muzikale ruimte met niemand kon delen, maar dat klopt niet. Ik heb wel degelijk een partner nodig. Wil jij dat zijn?’

 


(Als een spiegel, Uitgeverij Afijn, Hasselt, 2004, pp. 29-33)

Terug naar Als een spiegel